Mattenbies - Scripus lacustris
Algemeen
Algemene kenmerken |
|
---|---|
Naam soort(en)groep |
Mattenbies - Scripus lacustris |
Regio |
Nederland, Europa |
Watersysteem |
plassen, meren, benedenloop van rivieren, sloten en kanalen |
Natuurparameter |
macrofyten |
Factsheet opgemaakt door |
M.P. Weeber |
|
www.hermansprenger.nl Foto: H. Sprenger |
Habitat beschrijving
Algemeen voorkomen
Mattenbies komt verspreid over de wereld in meerdere klimaatgebieden voor, met uitzondering van de Arctische gebieden. Mattenbies bestaat uit drie ondersoorten, namelijk stoelenbies (S. lacustris lacustris), ruwe bies (S. lacustris tabernaemontani) en Franse bies (S. lacustris flevensis). Naast deze ondersoorten is er ook de bastaardbies (Scirpus x carinatus), die een kruising is tussen stoelenbies (of ruwe bies) en de driekantige bies (S. triqueter). Het zwaarte punt van de ondersoort stoelenbies ligt in de oceanische klimaatzone en het zwaartepunt van de ondersoort ruwe bies in de subcontinentale (warme) klimaatzone #1.
Mattenbies is een plant met een gladde, rolronde stengel die tot 350 cm hoog kan worden. Aan de voet is de stengel 20-25 cm dik. De bladeren van de mattenbies zijn gootvormig of vlak, meestal niet langer dan 20 cm en 1-7 mm breed. De bloeiwijze wordt omringd door een kort schutblad en bestaat uit enkele tot vele aartjes die op steeltjes staan en samen tuilvormig zijn #1. De bestuiving geschied door wind, waarna er zaad ontwikkeld wordt. De belangrijkste verbreiding vindt echter plaats via de rhizoomuitlopers van de wortelstok. Het wortelstelsel bezit luchtkanalen waardoor de plant in een zuurstofarm milieu kan standhouden #1. De bloeiwijze en bladeren van de plant steken boven het wateroppervlak uit. In de wintermaanden in de plant bovengronds afgestorven en vindt alleen in de wortelstokken de aanleg plaats van de spruiten die in het voorjaar uitgroeien. In mei wordt een nieuw wortelstelsel ontwikkeld, in de periode april-juni ontwikkelen de halmen zich, vanaf juni treedt de eerste bloei op, in half augustus verschijnen de eerste rijpe vruchten, vanaf eind augustus tot november vindt de zaadverspreiding plaats, in oktober sterven de “voorjaars”halmen af en in november de “zomer” halmen #1.
De ondersoorten bezitten enkele morfologische verschillen. De stengel van de stoelenbies is veelal donkergroen van kleur en 75 – 350 cm lang en 12 goed ontwikkelde bladeren. De stengel van de ruwe bies is blauwgroen en 50 – 275 cm groot en heeft slechts een zeer kort stengelblad die soms ontbreekt. De Franse bies heeft een blauwgroene stengel, is 75 – 150 cm groot en heeft 1-2 goed ontwikkelde stengelbladeren #1. De Franse bies wordt beschouwd als een intermediair soort van de stoelenbies en de ruwe bies.
Mattenbies vormt samen met andere oevervegetatie een geschikt gebied voor paaiende vissen en broedvogels. Zoogdieren gebruiken de oevervegetatie om zich ongezien te kunnen verplaatsen.
Voor de grauwe gans (Anser anser) is de mattenbies een belangrijke voedselbron. In de herfst worden de groene plantendelen gegeten en in de winter wordt er op de wortelstokken gefoerageerd. Vraat door ganzen kan de uitbreiding van de mattenbies richting het water sterk afremmen #1. Ook de knobbelzwaan (Cygnus olor), meerkoeten (Fulica atra) en eenden foerageren op de mattenbies. De wilde eend (Anas plathyrhynchos), krakeend (Anas strepera) en tafeleend (Aythya ferina) consumeren de zaden van de matenbies en dragen zo in een belangrijke mate bij aan de zaadverspreiding #1. De meerkoet en fuut (Podiceps cristatus) gebruiken de halmen van de mattenbies als bouwmateriaal voor hun nest.
Milieurandvoorwaarden
In Nederland is mattenbies een algemeen voorkomende plant die te vinden is in wateren waar de stroomsnelheid niet te groot is, zoals plassen, meren, benedenloop van rivieren, sloten en kanalen #1. De standplaats wordt aan de waterkant bepaald door de golfdynamiek en aan de landkant bij opslibbing door de verdringing door riet (Phragmites australis), kleine lisdodde (Typha angustifolia), liesgras (Glyceria maxima) en grote egelskop (Sparganium erectum) #1.
In het zoetwatergetijdegebied vormt stoelbies een gemeenschap met ondermeer pijlkruid (Sagittaria sagittifolia), kattestaart (Lythrum salicaria), zwanebloem (Butomus umbellatus), grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica) en dotterbloem (Caltha palustris). Bij biezengrozen is dit met pioniervegetatie zoals driekantige bies en zeebies (Scirpus maritus) #1. De ondersoorten ruwe bies en Franse bies zijn kenmerkender voor brakwatergebieden, zoals waar stagnant water onderinvloed is van zoute kwel en in het brakwatergetijdegebied. Deze twee ondersoorten komen naast elkaar voor, vaak samen met zeebies, grote waterweegbree, watereppe (Sium latifolium) en waterzuring (Rumex hydrolapathum). In de zwak brakke wateren komt ook stoelbies voor #1.
De zaden van de mattenbies ontkiemen voornamelijk in ondiep water. Het toenemen van het waterpeil na het vormen van de eerste stengels heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van de vegetatie. Bij steile oevers kan de mattenbies zich vanaf ondiep water uitbreiden naar het diepere water. In 1-2 meter diep water kunnen de zaden van de mattenbies zeer moeilijk ontkiemen. Hierbij is de groei in de eerste jaren traag, maar wanneer de stengels het wateroppervlak weten te bereiken verloopt de groei normaal #1.
Beroepsvaart en hun scheepsgolven kunnen leiden tot erosie van oevers. Dit heeft negatieve gevolgen voor biezenvelden #1.
Beheer en ontwikkelingskansen
Bij het jaarlijks maaien van de soort verdwijnt deze. Als er om het jaar wordt gemaaid kan de soort zich handhaven #1.
Dosis-effect relaties
Stroomdiagram
In het Habitatmodel voor de mattenbies is er een verdeling aangebracht in de vegetatietypen waarin de mattenbies voorkomt:
Submodel |
vegetatietype |
kenmerkende soorten |
---|---|---|
Lacustris |
Scirpetum lacustris |
stoelenbies |
Maritimi |
Scirpetum maritimi |
ruwe bies, Franse bies, zeebies, grote waterweegbree, watereppe, waterzuring (in zwak brak water ook stoelenbies) |
Calthetosum |
Scirpo-Phragmitetum calthetosum |
stoelenbies, pijlkruid , kattestaart, zwanebloem, grote waterweegbree, dotterbloem |
Het volgende stroomdiagram toont hoe de standplaatsindex voor mattenbies kan worden bepaald aan de hand van de diverse modellen.
Het standplaatsmodel van de mattenbies is verdeeld in enkele watertypes
standplaats factoren |
Lacustris |
|
|
Maritimi |
|
Calthetosum |
---|---|---|---|---|---|---|
|
Meer |
Rivier |
Strang |
Meer |
Getijdewater |
Getijdewater |
waterdiepte |
x |
x |
x |
x |
x |
x |
peilfluct. |
|
x |
|
|
|
|
peildyn. |
|
|
x |
|
|
|
stroomsnelh. |
|
x |
|
|
|
|
wind-expos. |
x |
|
x |
x |
|
|
slibgehalte |
x |
x |
x |
x |
x |
x |
zuurgraad |
x |
x |
x |
x |
x |
x |
chloride |
x |
x |
x |
x |
x |
x |
fosfaat |
x |
|
|
x |
x |
|
nitraat |
|
|
|
x |
x |
|
beheer |
x |
x |
x |
x |
x |
x |
Hierbij onderscheiden we de watertypen op de volgende omschrijvingen:
watertype |
omschrijving |
---|---|
Lacustris Meer |
voor stagnante zoete wateren, zoals meren, plassen, kanalen en vaarten |
Lacustris rivier |
voor stromende zoete wateren |
Lacustris strang |
voor (semi) stagnante zoete wateren in de uiterwqaarden van rivieren, zoals oude rivierlopen |
Maritimi meer |
van stagnante brakke wateren |
Maritimi getijde |
voor getijde brakke wateren |
Calthetosum getijde |
voor getijde zoete wateren |
Hierbij nzijn stagnante wateren gedefineerd als wateren met een gemiddelde stroomsnelheid <0.1 m/s. Getijdewateren zijn gedefineerd als wateren met een gemiddeld getijdeverschil van > 50 cm.
De module Lacustris strang is de peildynamiek opgebouwd uit de peilfluctuatie en de mate van isolatie ten opzichte van de rivier.
Dosis-effect relaties
Waterdiepte

waterdiepte (cm) |
HGI |
---|---|
0 |
0 |
30 |
0 |
40 |
0.6 |
60 |
1 |
100 |
1 |
130 |
0.6 |
180 |
0.3 |
200 |
0 |
210 |
0 |
Referentie: #1
NB. Ten opzichte van het gemiddeld hoogwaterpeil.
Peildynamiek

max. amplitude rivierpeil (m) |
HGI |
---|---|
0 |
1 |
2.5 |
1 |
5 |
0 |
Referentie: #1
NB. Dit is het verschil tussen het gemiddeld hoogwaterpeil (gemiddeld 1 dag per jaar overschreden) en gemiddeld laagwaterpeil (gemiddeld 5 dagen per jaar onderschreden).

verbinding met de rivier (dagen) |
HGI |
---|---|
0 |
1 |
20 |
1 |
40 |
0.8 |
50 - 80 |
0.6 |
80 - 100 |
0.2 |
> 100 |
0 |
Referentie: #1
NB. Het gaat hier om het gemiddeld aantal dagen per jaar dat het watersysteem in open verbinding staat met de rivier.
Chloride gehalte
Zuurgraad
Overige

stroomsnelheid (m/s) |
HGI |
---|---|
0 |
1 |
0.3 |
1 |
0.5 |
0 |
Referentie: #1
NB. Het gaat hier om de gemiddelde stroomsnelheid van de rivier bij een gemiddelde afvoer.
Onzekerheid en validatie
Dit model is opgeteld aan de hand van de beschikbare literatuur. Dit model is nog niet gevalideerd aan de hand van meetgegevens #1.
Toepasbaarheid
Dit model richt zich alleen op de vegetatietypes waarin mattenbies overheerst. Er dient rekening mee gehouden te worden dat windexpositie nog niet is uitgewerkt in dit model.
Voorbeeld project
-
Referenties
1 Duel, H., Specken,B., 1995. Standplaatsmodel Mattenbies: een model voor het analyseren van de kwaliteit van oevers voor de ontwikkeling van vegetaties met mattenbies (Scirpus lacustris). INRO-BSA, Werkgroep Planning, Delft. februari 1995