Versions Compared

Key

  • This line was added.
  • This line was removed.
  • Formatting was changed.

...

Conform de huidige veiligheidsbenadering inzake overstromingen worden dijken zo ontworpen dat deze veilig van te voren vastgestelde maatgevende omstandigheden  kunnen keren. In het rivierengebied gaat het dan om maatgevende waterstanden (maatgevend hoogwater: MHW), langs de kust om een maatgevende storm met waterstandsopzet en golfhoogte, etc. Deze maatgevende omstandigheden vormen de zogenaamde ontwerpcondities, waarvoor per dijkringgebied een norm is vastgesteld in termen van een overschrijdingskans. De onderstaande figuur toont de maatgevende omstandigheden in Nederland.

Langs de rivieren  

...

bovenrivieren geldt een norm van 1/1250. Dit wil zeggen dat de keringen zodanig moeten zijn ontworpen dat ze veilig een waterstand kunnen keren die een herhalingstijd heeft van 1250 jaar. Een dergelijke afvoer is nooit in de historie gemeten en de omvang ervan moet dus geschat worden. De schattingen worden gedaan door de jaarlijks hoogste gemeten afvoeren voor elk jaar te ordenen van klein naar groot. Voor de afgelopen eeuw geeft 100 jaarmaxima. Hier wordt zo goed mogelijk een lijn doorheen getrokken op basis van wiskundige extreme waarden functies. Met behulp van deze lijn wordt de afvoer voor herhalingstijden groter dan 100 jaar bepaald. De onderstaande figuur illustreert dit.
Image Added

Omdat de lijn ver wordt geextrapoleerd is de onzekerheid in de precieze grootte van de maatgevende afvoer aanzienlijk. Deze is af te lezen aan de hand van de breedte van de gele band ter hoogte van 1/1250 jaar herhalingstijd.  Op basis van de afvoer wordt de 1/1250 waterstand bepaald. Op basis van deze waterstand worden vervolgens de hoogtes van de dijken bepaald.

Een overschrijdingskans is dus niet hetzelfde als een overstromingskans. Als de ontwerpcondities worden overschreden, dan zal het gebied achter de dijken/duinen immers niet onmiddellijk overstromen. Er zijn namelijk extra veiligheidsmarges ingebouwd, zodat de dijken/duinen hoger en sterker zijn dan strikt noodzakelijk om precies de ontwerpomstandigheden te keren. Zo wordt bijvoorbeeld in het bovenrivierengebied nog rekening gehouden met golfoploop en de mogelijkheid een dijk bij hoogwater te inspecteren (TAW, 2000). Om tot een zo goed mogelijke schatting van overstromingskansen te komen, zijn twee methoden gevolgd:

...

Vervolgens zijn de resultaten van beide methoden met elkaar vergeleken. Op basis daarvan is  een eindoordeel gevormd over de overstromingskans per dijkring en de bandbreedte/ betrouwbaarheid van deze schattingen.
 De waterkeringen langs de rivieren worden door een volstrekt andere oorzaak (hoge rivierafvoer) belast dan de waterkeringen aan zee (stormvloed) of langs het IJsselmeer. De maatgevende omstandigheden worden dus door andere oorzaken bepaald en ook de ontwerpen van de waterkeringen zijn duidelijk op een andere leest geschoeid. Daarom zijn vier verschillende invloedsgebieden onderscheiden:
 •           Bovenrivierengebied;
•           Benedenrivierengebied;
•           Kust- en estuariagebied; en
•           Merengebied.
 Voor dijkringen die vanuit verschillende invloedsgebieden belast worden (zoals Centraal-Holland) zijn de overstromingskansen in eerste instantie voor ieder invloedsgebied afzonderlijk vastgesteld. Vervolgens is een oordeel voor de gehele dijkring gevormd op basis van de kansen per invloedsgebied.
 In eerdere kansberekeningen is in het algemeen geen rekening gehouden met eventuele fysische maxima aan de bedreigingen van buitenaf. Voor de zee mag voor zover bekend niet worden uitgaan van een fysisch maximum voor stormvloedpeilen en golfhoogten, omdat er geen fysisch maximum is aan de windsnelheid en duur. Ook voor de meren wordt een fysisch maximum aan de maatgevende condities  onwaarschijnlijk geacht, omdat dit vooral wordt bepaald door windsnelheden.
Dat ligt anders in het bovenrivierengebied. Daar is wel degelijk sprake van een fysisch maximum aan de Rijnafvoer die ons land - tussen de dijken - kan bereiken. Ook voor de Maas geldt dat er een fysisch maximum is aan de hoeveelheid water die het bedijkte deel van de Maas op Nederlands grondgebied kan bereiken. In beide gevallen wordt het fysisch maximum bepaald door, ten eerste, de hoogte van de dijken in het buitenland - als deze overlopen verlaat een deel van de afvoer de rivier - en, ten tweede, het bergingsvolume van het dan onderlopende gebied, waarin de top van de afvoergolf wordt geborgen.
 De consequentie van een fysisch maximum voor de zogenaamde werklijn is dat deze naar een horizontaal knikt ter hoogte van de fysisch maximale afvoer (Dijkman et al., 2003). Ook de onzekerheidsband rond de werklijn verandert; deze vernauwt weer bij zeer hoge afvoeren met zeer kleine kansen.
 Over systeemwerking wordt meestal gesproken als het gaat over het rivierengebied. Dan wordt bedoeld dat overstroming van één dijkring invloed kan hebben op de afvoer door de rivier, en dus de waterstanden en dus op de kans dat meer benedenstrooms een dijk overloopt. Overstroming van één dijkring heeft zo gunstig effect op de overstromingskans van meer benedenstrooms gelegen dijkringen: dit is een zogenaamde tegenkoppeling. Een vergelijkbare systeemwerking kan optreden in het benedenrivierengebied of het merengebied, waar de hoeveelheid 'beschikbaar' water beperkt is: meer beschikbaar bergingsoppervlak leidt dan tot lagere waterstanden.
 In feite is het hierboven behandelde onderwerp van een fysisch maximum dat wordt bepaald door de dijkhoogten in Duitsland respectievelijk België een voorbeeld van deze vorm van systeemwerking. Maar ook binnen Nederland is systeemwerking nog relevant, en wel vooral in het bovenrivierengebied met z'n in principe gelijke veiligheidsniveaus.
 Een tweede vorm van systeemwerking pakt negatief uit: een meekoppeling of sneeuwbaleffect. Zo kan een overstroming van een dijkring via de 'achterdeur' plaatsvinden als het water door een naastgelegen dijkring een binnendijk belaagt. Aldus kan de overstromingskans van een dijkring vergroot worden als deze niet alleen door een bres in een buitendijk, maar ook via een binnendijk kan vollopen. Een voorbeeld is een dijkdoorbraak van de Betuwe, die kan leiden tot een overstroming van de Alblasserwaard als de Diefdijk (scheidingsdijk tussen beide dijkringen) het begeeft. Ook kan bij een overstroming van de dijkring Land van Maas en Waal zoveel water van de Waal naar de Maas vloeien dat dijkringen langs de Maas bedreigd worden.
 

Aanpak in de studie Risico's in bedijkte termen


Methode 1: redeneren en schatten

...