...
- Een overschrijdingskans is de kans dat een combinatie van waterstand, golfhoogte (en golfperiode) op een bepaalde plaats wordt overschreden. Deze maat geldt voor een specifieke plek - vaak een dijkvak of een duinvak - en is vooral bepalend voor het ontwerp (dijkhoogte, talud, of het benodigd volume van een duinmassief) van een waterkering. Het begrip is dus van toepassing op het begrip maatgevende omstandigheden en aldus de belasting van de waterkering.
- Het begrip faalkans wordt gebruikt voor bestaande waterkeringen (met inbegrip van duinen of kunstwerken: stormvloedkeringen, keersluizen, e.d.) en is het resultaat van (tegenwoordig meestal probabilistische) berekeningen die aangeven hoe groot de kans is dat deze 'falen'
\[1\]. Falen wil daarbij zeggen dat ze niet doen waar ze voor ontworpen zijn; zo kunnen ze bijvoorbeeld niet sluiten als dat eigenlijk zou moeten (Maeslandtkering), of er kan meer water overheen slaan dan volgens de norm toegestaan. Falen hoeft niet te betekenen dat de situatie onbeheersbaar wordt. Het begrip faalkans is dus van toepassing op de waterkering bij een gegeven belasting.Wiki Markup - Van een overstromingskans spreken we als het gaat om de kans op een echte overstroming (met bijbehorende forse consequenties) als gevolg van een bres in een waterkering (ontstaan door bijvoorbeeld overloop of doordat een kunstwerk het begeeft) en/of als er over een grote lengte zulke grote hoeveelheden water over een kering lopen dat de instroom niet kan worden gestopt met noodmaatregelen (bijvoorbeeld met zandzakken) - kortom, als er sprake is van een onbeheerste overstroming (Klijn et al., 2004). Het begrip is van toepassing op dijkringen (gebieden). In de afgelopen jaren zijn een aantal studies verricht om de veiligheid van Nederland in kaart te brengen waarbij niet alleen de overschrijdingskans als uitgangspunt is gehanteerd maar de overstromingskans in beeld is gebracht met de bijbehorende schade en slachtoffers.
...
Het ontwerp is gebaseerd op een overschrijdingskans. Dit is niet hetzelfde als een overstromingskans. Als de ontwerpcondities worden overschreden, dan zal het gebied achter de dijken/duinen immers niet onmiddellijk overstromen. Er zijn namelijk extra veiligheidsmarges ingebouwd, zodat de dijken/duinen hoger en sterker zijn dan strikt noodzakelijk om precies de ontwerpomstandigheden te keren. Zo wordt bijvoorbeeld in het bovenrivierengebied nog rekening gehouden met golfoploop en de mogelijkheid een dijk bij hoogwater te inspecteren (TAW, 2000). De veiligheidssituatie wordt tegenwoordig in studies ook middels overstromingskansen bepaald. Hieronder wordt de methodes beschreven die gebruikt is een paar recente studies.
Aanpak in de studie Risico's in bedijkte termen
Om tot een zo goed mogelijke schatting van overstromingskansen te komen, zijn twee methoden gevolgd:
...
nr | dijkring | Huidige norm | max | verwacht | min | |
1 | Schiermonnikoog | 2000 | 1000 | 5000 | 50000 | |
2 | Ameland | 2000 | 1000 | 5000 | 50000 | |
3 | Terschelling | 2000 | 1000 | 5000 | 50000 | |
4 | Vlieland | 2000 | 1000 | 5000 | 50000 | |
5 | Texel | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
6 | Friesland en Groningen | 4000 | 2000 | 10000 | 20000 | |
7 | Noordoostpolder | 4000 | 2000 | 5000 | 50000 | |
8 | Flevoland | 4000 | 2000 | 5000 | 50000 | |
9 | Vollenhove | 1250 | 500 | 1000 | 10000 | |
10 | Mastenbroek | 2000 | 1000 | 2000 | 20000 | |
11 | IJsseldelta | 2000 | 1000 | 2000 | 20000 | |
12 | Wieringen | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
13 | Noord-Holland | 10000 | 5000 | 10000 | 100000 | |
14 | Zuid-Holland | 10000 | 20000 | 100000 | 200000 | |
15 | Lopiker- en Krimpenerwaard | 2000 | 100 | 1000 | 10000 | |
16 | Alblasserwaard en Vijfh.landen | 2000 | 100 | 500 | 5000 | |
17 | IJsselmonde | 4000 | 10000 | 100000 | 200000 | |
18 | Pernis | 10000 | 5000 | 20000 | 200000 | |
19 | Rozenburg | 10000 | 5000 | 20000 | 200000 | |
20 | Voorne-Putten | 4000 | 200 | 500 | 5000 | |
21 | Hoeksche Waard | 2000 | 5000 | 20000 | 50000 | |
22 | Eiland van Dordrecht | 2000 | 1000 | 2000 | 20000 | |
23 | Biesbosch | 2000 | 100 | 200 | 2000 | |
24 | Land van Altena | 2000 | 100 | 1000 | 2000 | |
25 | Goeree-Overflakkee | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
26 | Schouwen Duivenland | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
27 | Tholen en St. Philipsland | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
28 | Noord Beveland | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
29 | Walcheren | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
30 | Zuid Beveland west | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
31 | Zuid Beveland oost | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
32 | Zeeuwsch Vlaanderen | 4000 | 2000 | 10000 | 100000 | |
34 | West-Brabant | 2000 | 1000 | 5000 | 50000 | |
34 a | Geertruidenberg | 2000 | 1000 | 5000 | 50000 | |
35 | Donge | 2000 | 1000 | 5000 | 50000 | |
36 | Land van Heusden/de Maaskant | 1250 | 100 | 1000 | 5000 | |
37 | Nederhemert | 1250 | 500 | 1000 | 10000 | |
38 | Bommelerwaard | 1250 | 1000 | 5000 | 20000 | |
39 | Alem | 1250 | 500 | 1000 | 10000 | |
40 | Heerewaarden | 500 | 100 | 500 | 5000 | |
41 | Land van Maas en Waal | 1250 | 200 | 500 | 2000 | |
42 | Ooij en Millingen | 1250 | 500 | 5000 | 20000 | |
43 | Betuwe, Tieler- en Cul.waarden | 1250 | 100 | 500 | 2000 | |
44 | Kromme Rijn | 1250 | 20000 | 100000 | 500000 | |
45 | Gelderse Vallei | 1250 | 10000 | 100000 | 500000 | |
46 | Eempolder | 1250 | 500 | 2000 | 20000 | |
47 | Arnhemse- en Velpsebroek | 1250 | 5000 | 50000 | 200000 | |
48 | Rijn en IJssel | 1250 | 1000 | 10000 | 100000 | |
49 | IJsselland | 1250 | 200 | 500 | 2000 | |
50 | Zutphen | 1250 | 200 | 1000 | 2000 | |
51 | Gorssel | 1250 | 100 | 500 | 2000 | |
52 | Oost Veluwe | 1250 | 200 | 2000 | 5000 | |
53 | Salland | 1250 | 200 | 1000 | 10000 |
Verschillende uitgangspunten, verschillende uitkomsten
GEO-Delft studie
In de studie naar de ontwikkeling van overstromingskansen sinds 1950 hebben Knoeff et al. (2005) de overstromingskansen in respectievelijk 1950 en 1975 geschat volgens dezelfde redeneerlijn als Klijn et al. (2004) gebruikten. Daarbij zijn de schattingen voor de huidige situatie (ca. 2000) ook deels herzien. Knoeff et al. hebben in hun rapportage enkele bezwaren geformuleerd tegen de door Klijn et al. gevolgde benadering - met name over het onvoldoende in beschouwing nemen van het falen van de waterkering door instabiliteit bij lagere dan maatgevende waterstanden - maar daarin geen aanleiding gezien de schattingen te veranderen. Wel zijn voor het bovenrivierengebied berekeningsresultaten gebruikt uit de RBSO-studie (die overigens niet in RBSO-kader zijn gerapporteerd). En voor de kust is de kans met een factor 10 vergroot als er sprake was van zwakke plekken (op 8 locaties) of zwakke steenbezetting. Klijn et al. (2004) namen aan dat die aangepakt waren (was toen reeds in uitvoering) \[2\]. Wiki Markup
RBSO studie
De berekeningen in het kader van RBSO, Onderzoeksprogramma Rampenbeheersingsstrategie Overstromingen Rijn en Maas zijn tot stand gekomen onder iets andere aannames dan WL & HKV (2004) gebruikten, namelijk onder de aanname dat overhoogten van dijken niet waterkerend zijn en onder verwaarlozing van systeemwerking. Dat leidt tot veel grotere overstromingskansen voor de ver benedenstrooms gelegen en fors overdijkte Gelderse Vallei en Kromme Rijn. Ook de schattingen voor de overdijkte Rijn & IJssel (48) en Arnhemse & Velpsebroek (47) zijn fors groter. De overige berekeningsresultaten zijn qua orde van grootte vergelijkbaar met die uit Klijn et al. (2004), maar in een nauwkeuriger schaalverdeling (tot op 50 jaar nauwkeurig). Gezien de afwijkende aannames zien we geen reden om van de 2004-schattingen af te wijken, waarmee de consistentie van de getallen uit die eerdere studie geen geweld wordt aangedaan.
...
Ten eerste wordt in VNK het begrip 'falen van de dijkring' nogal strikt geïnterpreteerd (als er meer water over de dijk/kering slaat dan volgens de norm is toegestaan, 'faalt' deze; als de dijk onderuit zakt bij lagere dan maatgevende omstandigheden zonder dat er een overstroming van enige importantie volgt, dan faalt deze). Dat is afwijkend van wat voor Risico's in bedijkte termen als uitgangspunt is gebruikt: er moest sprake zijn van een onbeheersbare instroom leidend tot overstroming (en niet alleen van 'falen van de waterkering' in formele zin; zie paragraaf 4.1).
Ten tweede zijn de kansen in VNK berekend voor gehele dijkringen en niet voor dijkvakken, waarbij alle onzekerheden zijn "uitgeïntegreerd". Dat laatste wil zeggen dat hoe groter de onzekerheid over een proces c.q. een eigenschap van de waterkering, des te groter de kans op falen. Zwakke schakels en/of onzekerheid over de sterkte van sluizen en/of stuwen leiden tot veel grotere faalkansen; en er is ook sprake van een zogenaamd ringeffect: hoe langer de dijk, hoe meer plaatsen waar deze het kan begeven, dus een grotere faalkans. Al met al zijn er in VNK aldus faalkansen berekend die enkele tot vele malen groter zijn dan op grond van "eerder behaalde resultaten" waarschijnlijk lijken. Voor Risico's in bedijkte termen (Ten Brinke & Bannink, 2004) hebben we gemeend dat kansen en onzekerheden óver die kansen twee verschillende zaken zijn, die niet in elkaar verrekend zouden moeten worden (en bovendien een verschillende communicatie met overheden en bevolking vergen). Daarom hebben we ook afzonderlijk onzekerheidsbanden aangegeven rond een 'verwachtingswaarde'.
Ten derde is relevant dat kansen en gevolgen van overstromingen niet los van elkaar beschouwd kunnen worden; het gaat immers feitelijk om de kans op gebeurtenissen (Engels: 'events') met een specifieke kans en een specifiek gevolg. De gevolgen zijn gewoonlijk groter als de overstroming ernstiger is door extreem hoog water en de kans daarop is juist weer kleiner dan die op een weinig omvangrijke overstroming. Bij het schatten van overstromingskansen moeten we daarom steeds de relatie met de gevolgen in ogenschouw nemen. In VNK zijn de berekeningen van overstromingskansen en de berekeningen van de gevolgen los van elkaar uitgevoerd door een groot aantal verschillende personen; dat kan afbreuk hebben gedaan aan de consistentie \[3\]. Wiki Markup
Tegen de achtergrond van deze drie punten, maar tevens omdat er slechts van 16 dijkringen kansen zijn berekend, achten we de uitkomsten van de VNK-studie onvoldoende bruikbaar voor het doel van de onderhavige studie: een realistische weergave van de kans op een overstroming met grote gevolgen voor alle dijkringen. En we zien in de afwijkende uitkomsten van VNK ook geen aanleiding om de 'deterministische' aanpak van Klijn et al. (2004) als achterhaald of inadequaat te beoordelen. Voor de overstromingskansen in de huidige situatie gebruiken we daarom de schattingen uit het rapport van WL & HKV (Klijn et al., 2004) zoals die zijn gebruikt voor Risico's in bedijkte termen (Klijn et al., 2004).unmigrated-wiki-markup
{*}_\[1\]_{*}Het begrip faalkans kan betrekking hebben op een enkle dijkvak of kunstwerk, maar ook op een hele dijkring (bijv. in VNK). Dan gaat het om het falen van de hele keten en kan een zogeheten 'ring-effect' optreden; de kans dat ergens iets faalt is groter dan de kans op falen van elk (dijk)vak afzonderlijk: hoe langer de waterkering, des te groter de faalkans.
unmigrated-wiki-markup
{*}_\[2\]_{*} Los daarvan lijkt er sprake van verkeerd overschrijven in 3 gevallen (Friesland-Groningen, Biesbosch en Bommelerwaard) en verkeerd delen (door 100 in plaats van 10) in 1 geval: Centraal Holland .unmigrated-wiki-markup{*}_\
[3\]_{*} Dit geldt met name voor de 'grove analyse' in VNK