|
Het habitattype Meren met krabbescheer en fonteinkruiden is te vinden in allerlei ondiepe, stilstaande wateren met een voedselrijke bodem, zoals meren en plassen, vijvers, sloten en vaarten. Het water is van nature rijk aan minerale voedingsstoffen door chemische uitwisseling met de bodem.
Het habitat omvat diverse gemeenschappen van ondergedoken en drijvende waterplanten. In de eerste plaats gemeenschappen in het Kikkerbeet-verbond (Hydrocharition, 5Bb), met name de Krabbescheer-gemeenschap (Stratiotetum) en de gemeenschap van Groot Blaasjeskruid (Utricularietum). Ook Kroosgemeenschappen (Lemnetalia minoris, 1A) kunnen een belangrijk onderdeel vormen maar zijn bij dominantie een duidelijke verstoringsindicator. In grotere wateren treedt de gemeenschap van grote fonteinkruiden (Potametum lucentis, 5Ba2) op de voorgrond.
Kenmerkende soorten: Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae), Krabbescheer (Stratiotes aloides), Loos blaasjeskruid (Utricularia australis), Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris), Drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans), Glanzig fonteinkruid (P. lucens), Doorgroeid fonteinkruid (P. perfoliatus), Doorschijnend fonteinkruid (P. coloratus), Paarbladig fonteinkruid (P. densus), Rossig fonteinkruid (P. alpinus), Ongelijkbladig fonteinkruid (P. gramineus), diverse soorten Sterrenkroos (Callitriche spp), diverse soorten eendekroos: Bultkroos (Lemna gibba), Klein kroos (Lemna minor), Puntkroos (Lemna trisulca), Waterranonkel (Ranunculus spp.), Watervorkje (Riccia spp.), Gele Plomp (Nuphar lutea), Witte Waterlelie (Nymphaea alba), Waterviolier (Hottonia palustris), Grof hoornblad (Ceratophyllum demersum), Aarvederkruid (Myriophyllum spicatum), Gekroesd fonteinkruid (Potamogeton crispus).
Wat betreft de rijkswateren gaat het vooral om de meren met begroeiingen van fonteinkruiden.
In grote, stilstaande, matig voedselrijke tot voedselrijke wateren met lutumrijke of organische-stofrijke bodems komt het habitatype optimaal tot ontwikkeling in min of meer beschutte omstandigheden in helder water. In sommige gevallen gaat het type over in Kranswierwateren.
Krabbescheervegetaties zijn gevoelig voor interne eutrofiering (fosfaatmobilisatie en versnelde afbraak van organisch materiaal) en de aanvoer van sulfaatrijk water (leidend tot ijzertekort, sulfide- en ammoniumtoxiciteit en toename van kroosdekken en flab) (1).
Waterkwaliteitsbeheer: bij eutrofiëring door inspoeling van nutriënten of lozingen van afvalwater worden de waterplanten door algen verdrongen of verstikken ze onder een dikke krooslaag. In de eerste plaats zal het beheer dan ook gericht moeten zijn op een goede waterkwaliteit.
Het visstandbeheer kan in bepaalde gevallen ook van belang zijn. In kleinere wateren kunnen het uitzetten van graskarper en een te hoge visstand als gevolg van uitzetten van vis voor hengelsport een bedreiging vormen.
Overmatige groei van fonteinkruiden kan tot lokale overlast voor waterrecreanten leiden. Beperkt maaien van fonteinkruiden is dan een mogelijkheid; grootschalig maaien leidt echter tot verlies aan habitatfunctie voor invertebraten en schuilplaatsen voor vissen.
|
Bovenstaande dosis-effect relatie voor doorzicht/diepte geeft een zeer grove benadering van het potentieel areaal geschikt voor waterplantenbegroeiingen in meren. Voor specifiekere toepassingen wordt aangeraden het waterplantenmodel MACROMIJ te gebruiken. MACROMIJ is ontwikkeld op basis van data uit het IJsselmeergebied, maar is ook toepasbaar voor andere grote meren.
Deze dosis-effect relaties zijn van toepassing op grote, ondiepe laaglandmeren.
Er is geen voorbeeld projekt aanwezig.
1 A.J.P. Smolders, L.P.M. Lamers, C. den Hartog & J.G.M. Roelofs (2003) Mechanisms involved in the decline of Stratiotes aloides L. in the Netherlands: sulphate as a key variable. Hydrobiologia 506-509: 603-610.