|
De slobeend broedt in Nederland in drassige weiden en broedt in stilstaand tot zwak stromend zoet en brak water. De meeste broedparen worden buitendijks aangetroffen. Wanneer slobeenden binnendijks broeden, hebben ze een voorkeur voor bredere poldersloten, weteringen en eendenkooien. Verder wordt er genesteld langs de slootkant, in het hooiland en griend en soms ook in een brede wegberm, maar hoge dichtheden broedparen worden alleen gevonden op open, vochtige graslandgebieden in de omgeving van sloten en kreken met modderige bodem en een rijke oeverbegroeiing. Alleen in natte jaren in de laaggelegen graslanden voor. Foerageren gebeurt veelal in het zelfde gebied als het broedgebied #1.
De slobeend foerageert bij voorkeur in ondiepe, voedselrijke, stilstaande wateren met een modderige bodem. Ondiepe sloten zijn hierbij van groot belang: als deze niet worden aangetroffen is de dichtheid van aantallen slobeenden lager. Slobeenden foerageren in het water op in het water zwemmend klein dierlijk voedsel en plankton. Vooral kleine kreeftjes, weekdieren, insectenlarven, zaden en plantenresten worden gegeten #1.
Het broedseizoen begint in april, waarbij er 9 tot 11 eieren worden gelegd, en er wordt ongeveer 22 tot 25 dagen gebroed. Vanaf eind mei kan het vrouwtje met de jongen worden gezien. Na het uitkomen verlaat het vrouwtje met het kroost de broedplek en na 6 tot 7 weken kunnen de jongen vliegen. Rond die tijd worden de jongen ook onafhankelijk. Vanaf september begint de trek naar Noord-West Afrika of zuidelijker en in maart-mei komen de vogels terug naar Nederland #1.
Doordat de soort in de natte graslanden broedt, kunnen de koeien in dat grasland een verstoringbron zijn en een gevaar door vertrapping vormen. De soort is een relatief late broeder en heeft een sterke voorkeur voor goed ontwikkelde vegetatie. Maaien voor en tijdens de broed heeft dus een negatief effect. Kraaien, meeuwen, wezels en hermelijnen prederen tijdens het broedseizoen op de eieren #1.
|
|
|
|
|
|
ecotoop-gebied |
nest |
voedsel |
---|---|---|
open water |
++ |
++ |
rietvegetaties |
|
|
ruigten |
+ |
|
zandige, open ruigten en pioniersvegetaties |
|
|
heide stuifzand, veen, open duin |
|
|
grasland |
+ |
+ |
akkers |
|
|
struwelen |
+ |
|
bos |
|
|
bebouwd gebied |
|
|
open gebied |
|
|
Het nest wordt gemaakt op de wateroppervlak, waterkant en bodem.
Het voedsel wordt gezocht op de wateroppervlak, waterkant, bodem en onder water.
De bepalende factor van voorkomen is de aanwezigheid van ondiep open water en grasland.
Deze rekenregels zijn niet gevalideerd.
Deze rekenregels zijn opgesteld aan de hand van een literatuuronderzoek #1.
Nederland
Niet aanwezig
1 Van der Winden, J., Dirksen, S., Poot, M.J.M., 1996 . HSI-modellen voor 15 oevergebonden broedvogelsoorten. Ministerie van verkeer en waterstaat, Dienst weg en watebrouwkunde, Bureau Waardenburg, februari 1996
2 Sierdsema, H. Broedvogels en beheer. Staatsbosbeheer.SOVON. 1995