Versions Compared

Key

  • This line was added.
  • This line was removed.
  • Formatting was changed.

4.5.1 Zoete kanalen
De indeling resulteert voor De kanalen worden onderverdeeld in zoete en brakke kanalen. Voor de zoete kanalen in worden 8 ecotopen onderscheiden en daarnaast worden 10 eco-elementen onderscheiden. De kanalen waarop deze indeling ecotoopindeling voor zoete kanalen is van toepassing is zijn het op Van Harinxma Kanaal, Prinses Margrietkanaal, Van Starkenborch Kanaal, Eemskanaal, Winschoterdiep, Noord Willemskanaal, Drentse Hoofdvaart en , Meppelerdiep in het noorden, het Overijssels Kanaal en het , Twente Kanaal in het oosten, het Noordhollands Kanaal, Amsterdam-Rijnkanaal, Merwede Kanaal en , Maas-Waalkanaal in , het westen en midden en het noordelijke deel van het Schelde-Rijnkanaal, het Wilhelminakanaal, de Zuid-Willemsvaart, Noordervaart, het Kanaal van Wessem-Nederweert en het Julianakanaal in het zuiden van het land. In enkele gevallen zijn delen van de kanalen uitgesloten van deze indeling, omdat het beheer niet in handen is van Rijkswaterstaat of ProvinciesJulianakanaal. De brakke kanalen omvatten 9 ecotopen waarin in totaal 10 eco-elementen kunnen worden teruggevonden. De brakke kanalen waarop de ecotopenindeling van toepassing is, zijn Noordzeekanaal, het zuidelijke deel van het Schelde-Rijnkanaal en Kanaal van Gent naar Terneuzen. Voor de laatste twee kanalen is de indeling alleen van toepassing op de delen die in Nederland liggen.

 

De ecotoopklasse diep water betreft kanaalwater dat permanent tussen de 2 en 10 meter diep is. Al het diepe water is gekenmerkt door een zeer sterke tot matige (antropogene) mechanische dynamiek als gevolg van de scheepvaart. Omdat dit proces geacht wordt het voorkomen van biota te bepalen, zijn vooralsnog geen ecotopen onderscheiden op basis van het bodemtype. Mogelijk verschillen slibbodems van de rest door de afwezigheid van kreeftachtigen, muggenlarven en tweekleppigen en het voorkomen van wormen.

...

5.5.1 Zoete kanalen
Het lichtklimaat is in kanalen als gevolg van de slibrijkdom en dynamiek zodanig dat dieper dan 2 meter (ecotoopklasse diep water) geen waterplanten worden verwacht. Fytoplankton is in de bovenste waterlagen de belangrijkste primaire producent. De hoogte van de biomassa is afhankelijk van de voedselrijkdom en de beschikbaarheid van licht. De bodemfauna bestaat uit tweekleppigen, kreeftachtigen, muggenlarven en wormen. In slibrijke delen komen vooral wormen voor. Bodemfauna-etende vissoorten bestaan onder meer uit blankvoorn, brasem, pos en paling. Roofvissen van het diepe open water zijn baars, snoekbaars en grote exemplaren van de snoek. De aanwezige vis vormt een voedselbron voor viseters als aalscholver, grote zaagbek, nonnetje en fuut. Duikeenden als kuifeend en tafeleend foerageren op bodemfauna tot een diepte van circa 5 meter.

Binnen de ecotoopklasse matig diep en ondiep water kunnen zowel op zeer dynamische plaatsen als op dikke slibbodems geen waterplanten groeien. Wel kan bestaande vegetatie slib invangen. Uit onderzoek aan de oeverfauna van het Noordhollands Kanaal is gebleken dat langs de oevers macrofauna vrijwel alleen wordt aangetroffen tussen/op vegetatie en op hard substraat. Voorbeelden van macrofaunasoorten die in kanalen worden aangetroffen zijn driehoeksmossel, Caenis horaria, Nais barbata, Potamothrix moldaviensis, Arrenurus globator, Limnesia undulata, Limnesia maculata, Piona coccinea, Tanypus kraatzi, Endochironomus gr. albipennis, Acroloxus lacustris, Erpob-della testacea en Helobdella stagnalis. Daarnaast kunnen op verharde delen epipelische kiezelwieren worden aangetroffen. Op kale, onverdedigde bodem komt langs de oever nauwelijks macrofauna voor. Op slibbodems komen alleen wormen voor. Voor vissen zal het water zonder waterplanten weinig te bieden hebben: voedsel en paaiplaatsen komen niet of zeer beperkt voor. De levensgemeenschap van het ondiepe water zonder begroeiing (en zonder verharde bodem) zal slechts bestaan uit de beperkte aanwezigheid van vissoorten van het dieper water.


Achter een vooroeververdediging is de dynamiek ten gevolge van golfslag veel minder en heeft vegetatie veel meer kans. Onder eutrofe omstandigheden zijn de perspectieven voor waterplanten achter een gesloten vooroeververdediging waar stroming ontbreekt echter minder gunstig; perifyton-groei en slib op bladeren verminderen de beschikbare hoeveelheid licht voor de plant, hetgeen de overlevingskansen vermindert. Door de stroming als gevolg van scheepspassage wordt de aanwezige vegetatie (ondergedoken waterplanten of drijfbladplanten) achter een open vooroeververdediging als het ware 'schoongespoeld'. Dit heeft een gunstig effect op waterplanten. De waterplanten bieden het zooplankton beschutting tegen predatie. Op en tussen de waterplanten komt een rijke fauna van ongewervelden voor. De bodemfauna heeft deels overeenkomsten met de macrofauna van het diepe water, maar is door de grotere diversiteit aan voedsel meestal soortenrijker. De waterplanten bieden paaiplaatsen voor vis en schuilgelegenheid voor visbroed. Daarnaast foerageren diverse watervogels op waterplanten zoals knobbelzwaan en meerkoet.
In het ondiepe water en op de drassige overgang van water naar land kunnen diverse helofytensoorten voorkomen. Vanaf een breedte van ongeveer 0,5 meter wordt de zone ecologisch relevant. Wanneer de breedte beperkt is, kan de helofytenzone als broedgelegenheid fungeren voor weinig veel-eisende watervogels zoals fuut, wilde eend en kleine karekiet. Bij een grotere breedte zijn er mogelijkheden voor veeleisende soorten als grote vuurvlinder vuurvlinder (Lycaena dispar ssp. batava), de libel beekrombout (Gompus vulgatissimus), enkele spinnen (prachtige rietbewoner Donacochara speciosa en rietstrekspin Tetragnatha striata), diverse zoogdieren (noordse woelmuis en waterspitsmuis) en vogels (snor, baardmannetje, bruine kiekendief en roerdomp). In brede natte stroken kan zich een soortenrijkere helofytengordel vestigen dan in smalle natte stroken. Verder is de soortenrijkdom van de helofytenvegetatie afhankelijk van het beheer. Wanneer exploitatie van de vegetatie plaatsvindt, worden de zones vaak gedomineerd door riet of mattenbies. Bij meer natuurlijk beheer komen daarnaast ook soorten voor als grote egelskop en grote en kleine lisdodde. Het ecotoop heeft verder een belangrijke functie als paai- en opgroeigebied voor allerlei vissoorten (waaronder de snoek) en als biotoop voor een soortenrijke macrofaunagemeenschap.

5.5.2 Brakke kanalen
Zoutgradienten veroorzaken zowel een horizontale als een verticale variatie in de verspreiding van fytoplankton-, zooplankton-, macrofauna- en visgemeen-schappen in zeer diep brak water. In de buurt van de sluizen worden de mariene en brakwater soorten aangetroffen, meer landinwaarts kan het aandeel zoetwatersoorten sterk toenemen als gevolg van de aanvoer van zoet water. In het Noordzeekanaal loopt deze gradient van 0,5 CI7I bij Amsterdam tot 6 CI7I bij Umuiden. Uit onderzoek aan dit kanaal is gebleken dat bepaalde plankton- en macrofaunasoorten (met name de brakke soorten) als 'kanaal-eigen' kunnen worden beschouwd: deze soorten komen namelijk niet voor in de aanvoerende zoete of zoute wateren. In het Noordzeekanaal komen daarnaast ook typische Zuiderzeerelicten voor, zoals het zuiderzeekrabbetje (Rithropanopeus harrisii) en de borstelworm (Streblospio shrubsolii).
In het zeer diepe water komen geen waterplanten voor. Fytoplankton is de belangrijkste primaire producent. De hoogte van de biomassa is afhankelijk van de voedselrijkdom, de beschikbaarheid van licht en de verblijftijd van het water in het kanaal. In de diepere waterlagen vindt (praktisch) geen primaire productie plaats door gebrek aan licht. Hier vindt afbraak plaats van het bezonken organisch materiaal, waardoor het zuurstofgehalte (weinig bij menging) daalt. Bij de aanwezigheid van voldoende zuurstof bestaat de bodemfauna uit kreeftachtigen (vlokreeften en garnalen) en wormen van brakke of zoute milieu's zoals de zeeduizendpoot (Nereis spec). Op een diepte groter dan 10 meter komen tweekleppigen weinig of niet voor. De visfauna in het kanaal dicht bij zee bestaat uit zoutwatervissen, zoals bot, dikkopje, steenbolk, tong en haring en trekvissen als paling, zeeprik, rivierprik en zeeforel. In de hogere en minder brakke waterlagen verder landinwaarts komen ook snoekbaars, brasem en blankvoorn voor. De aanwezige vis vormt een voedselbron voor visetende watervogels als aalscholver, grote zaagbek, nonnetje en fuut.
Als gevolg van het uitzakken van veel organisch materiaal, zonder dat verversing van de zouttong plaatsvindt (dus met name meer landinwaarts), kan de zuurstofvoorraad in de zouttong uitgeput raken als gevolg van afbraakprocessen. In de zouttong komen dan geen vissen of bodemfauna van enige betekenis voor. Bij voldoende verversing van de zouttong (in de buurt van de sluizen) bevat de diepe zouttong voldoende zuurstof, waardoor leven in en boven de bodem mogelijk is; op de bodem kunnen borstelwormen en kreeftachtigen voorkomen.
Het lichtklimaat in kanalen als gevolg van de slibrijkdom is zodanig dat dieper dan 2 meter geen waterplanten worden verwacht. Fytoplankton is daarom in de bovenste waterlagen van diep brak water de belangrijkste primaire producent en vegetatie is nagenoeg afwezig. De fytoplanktonpopulatie

...