...
De habitateisen van mannetjes en vrouwtjes verschillen sterk. Verder zijn er ook seizoensgebonden habitateisen (migratie in winter en ander gedrag van zwangere vrouwtjes). Deze factsheet is opgesteld met alleen dosis-effect relaties van de vrouwtjes en de seizoenale verschillen zijn gemiddeld. Alle dosis-effect relaties van de meervleermuis zijn gebaseerd op data verzameld door Drs. A.J. Haarsma. Habitateisen waarvan geen expliciete data beschikbaar is, zijn bepaald op basis van expert judgement.
Afstand kolonie tot foerageergebied
De maximale afstand van een kolonie tot het foerageergebied is 25 kilometer. De respons curve heeft een sigmoïde vorm (zie tabel 1 en figuur 1).
Section |
---|
Column | ||
---|---|---|
| ||
Chart | ||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||||||||||||
|
...
Het is belangrijk om bij het berekenen van een realistische habitatgeschiktheid index de connectiviteit mee te nemen. Dit kan gedaan worden door alleen een verspreiding mee te nemen over geschikte ecotopen en snelwegen/provinciale wegen en dichte bebouwing als barrières te beschouwen. In habitat kan dit gedaan worden door een frictiewaarde toe te kennen aan deze gebieden, zodat verspreiding niet in die richting plaatsvindt.
Huisvesting
Meervleermuizen kolonies worden hoofdzakelijk gevonden in de spouwmuren van jaren 60 rijtjes woningen. In de onderstaande tabel is een overzicht te zien met alle percentages van voorkomen in verschillende gebouwen gekoppeld aan een HSI score. Kolonies worden hoofdzakelijk gevonden aan de rand van dorpen en steden. Onderkomens worden minder gevonden richting de kern. Dit is ook afhankelijk van de oppervlakte van de bebouwing.
Gebouwtype | Gebruik (%) | HSI |
---|---|---|
Jaren 60 rijtjeswoning | 53 | 1 |
Vrijstaand | 12 | 0.5 |
Kerk | 8 | 0.5 |
Flat | 3 | 0.25 |
Oud bedrijfspand | 3 | 0.25 |
Onbekend | 21 | - |
Foerageergebied
Soort waterlichaam
In de onderstaande tabel zijn de voorkeuren met betrekking tot het waterlichaam type gegeven. Ze geven de voorkeur aan waterwegen met een breedte van 10 tot 30 meter en ondiepe plassen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn bescherming tegen de wind en een grote hoeveelheid insecten.
Waterlichaam type | Gebruik (%) | HSI |
---|---|---|
Waterweg >30 m breed | 15 | 0.35 |
Waterweg tussen 10 en 30 m breed | 30 | 1 |
Waterweg < 10 meter breed | 0 | 0 |
plassen > 4 m diep | 5 | 0.25 |
plassen < 4m diep | 15 | 1 |
Oevervegetatie
De oevervegetatie tot 500 meter rondom een waterlichaam speelt een grote bij het foerageren. Vooral vegetatie die voorkomt op natuurvriendelijke oevers met een kleine helling (voornamelijk riet) draagt bij aan de geschiktheid. Verder prefereren ze weilanden en bossages als voedselbiotoop binnen een straal van 500 meter van het waterlichaam. Populieren en wilgen zijn het meest geliefd om tussen te jagen. In de onderstaande tabel staat de habitatgeschiktheid per ecotoop weergegeven.
Ecotoop | HSI |
---|---|
Oevervegetatie + moerasvegetatie + grasland | 1 |
Oevervegetatie + moerasvegetatie | 0.8 |
Oevervegetatie + grasland | 0.8 |
Oevervegetatie | 0.6 |
Grasland + moerasvegetatie | 0.4 |
Grasland | 0.2 |
Moerasvegetatie | 0.2 |
Geen van de bovenstaande | 0 |
Onzekerheid en validatie
Deze dosis-effect relaties zijn niet gevalideerd.
...