Versions Compared

Key

  • This line was added.
  • This line was removed.
  • Formatting was changed.

...

Deelmaatlat

Omschrijving

indicatorsoorten (watertype)

Soortsamenstelling

Aanwezigheid van kenmerkende vissoorten voor het betreffende beektype. Bijlage 1 bevat de klassengrenzen voor de verschillende ecologische kwaliteitsniveaus van deze deelmaatlat.

-           Beekprik (R4, R5, R6, R9, R10)
-           Bermpje (R4, R5, R6, R9, R10, R12)
-           Riviergrondel (R4, R5, R6, R9, R10, R12)
-           Serpeling (R5, R6, R10)
-           Winde (R6)
-           Blankvoorn (R5, R6, R10)
-           Snoek (R5, R6, R10, R12)

Abundantie

Abundantie van de kenmerkende soortgroepen voor het betreffende beektype. Hierbij is voor zover mogelijk van elk van de onderscheiden soortgroepen eurytoop, reofiel, migratie regionaal/zee, habitatgevoelig een kenmerkende soort als indicatorsoort meegenomen. Bijlage 1 bevat de klassengrenzen voor de verschillende ecologische kwaliteitsniveaus van deze deelmaatlat.

-           Beekprik (R4, R9)
-           Bermpje (R4, R9, R12)
-           Riviergrondel (R5, R6, R10, R12)
-           Serpeling (R5, R10)
-           Winde (R6)
-           Blankvoorn (R5, R6, R10, R12)
-           Snoek (R5, R6, R10, R12)

                                                                                                                                                             

3. Rekenregels abiotiek - EKR vissen

3.1. Inleiding

De maatlat vis in beken/riviertjes binnen de Verkenner is gebaseerd op de concept-maatlatten uit Van der Molen & Pot (2006). De maatlat is opgebouwd uit twee deelmaatlatten; soortsamenstelling en abundantie (tabel 3). Hierbij geeft de deelmaatlat soortsamenstelling een beoordeling t.a.v. de aanwezigheid van geschikte habitats en de deelmaatlat abundantie een beoordeling t.a.v. de kwantiteit van geschikte habitats voor de visgemeenschap. De score van een deelmaatlat wordt bepaald aan de hand van de leefmogelijkheden voor vier soortgroepen:

-          eurytoop;

-          reofiel;

-          migratie regionaal/zee;-          habitatgevoelig.
 
Voor ieder van deze soortgroepen zijn kennisregels opgenomen. De kennisregels bevatten de habitatvoorkeur, ten aanzien van de stuurvariabelen stroomsnelheid en diepte,  van indicatorsoorten.  Iedere indicatorsoort staat als het ware model voor een bepaald habitattype dat in een natuurlijke beek aanwezig dient te zijn. De ecologische score op een deelmaatlat wordt bepaald door de hoeveelheid geschikt habitat voor de indicatorsoorten in het betreffende beektype.  
Voor de deelmaatlat soortsamenstelling worden alle indicatorsoorten waarvoor rekenregels beschikbaar zijn en die van nature in het beektype voorkomen meegenomen. Kleine beekjes met een geringe soortdiversiteit hebben weinig indicatorsoorten terwijl de grotere beken met een grote habitatvariatie en soortdiversiteit meer indicatorsoorten hebben.  
Voor de deelmaatlat abundantie is per soortgroep (eurytoop, reofiel, migratie regionaal/zee, habitatgevoelig) één indicatorsoort meegenomen die in de natuurlijke toestand algemeen voorkomt in het betreffende beektype. De betreffende soort staat model voor de soortgroep waartoe deze behoort. In de gevallen waarbij kennisregels voor meerdere soorten uit een soortgroep beschikbaar waren is op basis van het aandeel van de soort in de referentiesituatie (soort met hoog aandeel is meer karakteristiek) of op basis van expert judgement bepaald welke soort het meest representatief is voor het betreffende beektype. Afhankelijk van het beektype en de beschikbaarheid van rekenregels zijn er binnen de deelmaatlat abundantie zodoende tot maximaal vier indicatorsoorten  meegenomen (voor iedere soortgroep één). De abundantiepercentages van de indicatorsoorten zijn gebaseerd op de referentiepercentages uit de concept-maatlatten (Van der Molen  2006; Vriese & Beers 2004). Deze referentiepercentages zijn bepaald op basis van de kans op voorkomen (KOV) van deze soorten in de verschillende beektypen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de visgegevens in de Atlas-database (De Nie, 1996, 1997), de OVB database Visvangst, gegevens van het natuurhistorisch genootschap Limburg en HGI-modellen van de OVB.

Bijlage 1 geeft een overzicht van de maatlatklassen, de bijbehorende scores en de formules waarmee de ecologische toestand van beken/riviertjes bepaalt wordt.  
 

Tabel 3 Onderdelen maatlat vis in beken 

Deelmaatlat

Omschrijving

indicatorsoorten (watertype)

Soortsamenstelling

Aanwezigheid van kenmerkende vissoorten voor het betreffende beektype. Bijlage 1 bevat de klassengrenzen voor de verschillende ecologische kwaliteitsniveaus van deze deelmaatlat.

-           Beekprik (R4, R5, R6, R9, R10)
- ; Bermpje (R4, R5, R6, R9, R10, R12)
-           Riviergrondel (R4, R5, R6, R9, R10, R12)
-           Serpeling (R5, R6, R10)
-           Winde (R6)
-           Blankvoorn (R5, R6, R10)
-           Snoek (R5, R6, R10, R12)

Abundantie

Abundantie van de kenmerkende soortgroepen voor het betreffende beektype. Hierbij is voor zover mogelijk van elk van de onderscheiden soortgroepen eurytoop, reofiel, migratie regionaal/zee, habitatgevoelig een kenmerkende soort als indicatorsoort meegenomen. Bijlage 1 bevat de klassengrenzen voor de verschillende ecologische kwaliteitsniveaus van deze deelmaatlat.

-           Beekprik (R4, R9)
-           Bermpje (R4, R9, R12)
-           Riviergrondel (R5, R6, R10, R12)
-           Serpeling (R5, R10)
-           Winde (R6)
-           Blankvoorn (R5, R6, R10, R12)
-           Snoek (R5, R6, R10, R12)

                                                                                3.2. Berekening abiotiek - indicatorsoorten
Middels het bakjesmodel dat onderdeel uitmaakt van de KRW-Verkenner wordt aan de hand van de aanwezige morfologie (dwarsprofielen) en afvoer in een waterloop de procentuele aanwezigheid van stroomsnelheids- en diepteklassen berekend. Voor ieder van de vier bovengenoemde groepen zijn indicator-soorten toegekend (zie xxx voor een nadere onderbouwing hiervan). De afzonderlijk indicatorsoorten staan model voor de verschillende habitattypen en functies (langzaamstromend, snelstromend, aanwezigheid vegetatie, connectiviteit) die binnen een natuurlijke beek van het betreffende type aanwezig dienen te zijn.

Zoals onder opzet maatlat al werd aangegeven zijn de rekenregels gebaseerd op de habitatvoorkeur van indicatorsoorten. De indicatorsoorten zijn geselecteerd op grond van twee criteria:

-          De soort wordt genoemd als type kenmerkend in de concept-maatlatten (Vriese & Beers, 2004; Van der Molen et al. 2004).
-          Er zijn goed onderbouwde kennisregels (op basis van wetenschappelijk onderzoek) aanwezig voor de betreffende soort.
 Middels het bakjesmodel dat onderdeel uitmaakt van de KRW-Verkenner wordt aan de hand van de aanwezige morfologie (dwarsprofielen) en afvoer in een waterloop de procentuele aanwezigheid van stroomsnelheids- en diepteklassen berekend. Voor iedere indicatorsoort is bekend bij welke stroomsnelheids- en diepteklassen (tabel 3.14) de soort voorkomt (tabel 3.25). Aan de hand van de gecombineerde diepte- en stroomsnelheidsgegevens wordt bepaald in hoeverre een waterlichaam geschikt habitat biedt aan de indicatorsoorten die kenmerkend zijn voor het watertype waartoe het waterlichaam behoord. Afhankelijk van het beektype verschilt de aanwezigheid van bepaalde habitats en dus ook het aandeel van indicatorsoorten in de natuurlijke situatie.

...

die kenmerkend zijn voor het watertype waartoe het waterlichaam behoord. Op dit habitatpotentieel wordt tenslotte een correctiefactor toegepast voor het effect van schonen en de aanwezigheid van migratiebarrières. Het schonen van beken/riviertjes zorgt voor aantasting van het natuurlijk habitat waardoor dit minder geschikt wordt en de draagkracht afneemt. De aanwezigheid van migratiebarrières is van invloed op de bereikbaarheid van geschikte habitats voor migrerende soorten (bijlage 3 gaat hier dieper op in).

Bijlage 1 geeft een overzicht van de rekenregels zoals ze in de KRW-Verkenner zijn ingebouwd.
 Tabel 3.1 Klassenindeling stuurvariabelen 'stroomsnelheid' en 'diepte'

Stuurvariabele stroomsnelheid

 

Stuurvariabele diepte

 

Klasse

Klassenaam

Klasse

Klassenaam

0-5 cm/s

V1

1-5 cm

D1

5-10 cm/s

V2

5-25 cm

D2

10-20 cm/s

V3

25-50 cm

D3

20-30 cm/s

V4

50-100 cm

D4

30-50 cm/s

V5

100-200 cm

D5

50-100 cm/s

V6

200-400 cm

D6

>100 cm/s

V7

>400 cm

D7

...