Versions Compared

Key

  • This line was added.
  • This line was removed.
  • Formatting was changed.
scrollbar

Vissen in rivieren

1 Watertypen

De rekenregels uit deze factsheet zijn van toepassing op de KRW-watertypen R4, R5, R6, R9, R10 en R12, Tabel 1 geeft een overzicht van de kenmerken van deze watertypen.

Tabel 1 Kenmerken van watertypen uit factsheet
Karakteristieken watertype(thumbs down)
stroomsnelheid
(m/s) breedte
(m) geologie
(>50%)
R4:Langzaam stromende bovenloop op zand <50 0-3 kiezel
R5:Langzaam stromende midden/benedenloop op zand <50 3-8 kiezel
R6:Langzaam stromend riviertje op zand/klei <50 8-25 kiezel
R9: Langzaam stromende bovenloop op kalkhoudende bodem <50 0-3 kalk
R10: Langzaam stromende middenloop/benedenloop op kalkhoudende bodem <50 3-8 kalk
R12: Langzaam stromende middenloop/benedenloop op veenbodem <50 3-8 organisch

2 Opzet maatlat

De maatlat vis in beken/riviertjes binnen de Verkenner is gebaseerd op de concept-maatlatten uit Van der Molen & Pot (2006). De maatlat is opgebouwd uit twee deelmaatlatten; soortsamenstelling en abundantie (tabel 3). Hierbij geeft de deelmaatlat soortsamenstelling een beoordeling t.a.v. de aanwezigheid van geschikte habitats en de deelmaatlat abundantie een beoordeling t.a.v. de kwantiteit van geschikte habitats voor de visgemeenschap. De score van een deelmaatlat wordt bepaald aan de hand van de leefmogelijkheden voor vier soortgroepen:
• eurytoop;
• reofiel;
• migratie regionaal/zee;
• habitatgevoelig.

...

3 Sturende variabelen
De belangrijkste factoren die de kenmerken van een stromend water bepalen zijn het afvoerpatroon en de geomorfologie van het afvoergebied. Deze factoren zijn bepalend voor de range en variatie in de voor vissen belangrijke stuurvariabelen stroomsnelheid, diepte, substraat en aquatische vegetatie. De stuurvariabelen stroomsnelheid, diepte en substraat zijn mede sturend voor de aanwezigheid van aquatische vegetatie.
Hiernaast is voor vissen de connectiviteit binnen een waterlichaam en tussen waterlichamen een belangrijke stuurvariabele die ingrijpt op de bereikbaarheid van voor vissen belangrijke habitats. Laterale connectiviteit is de verbinding tussen de hoofdstroom en de ondiepe habitats (nevengeulen, oeverzones en inundatiegebieden). De longitudinale connectiviteit is de verbinding met stroomopwaarts gelegen habitats. De aanwezigheid van stuwen is hierbij een beperkende factor.

4 Rekenregels

Zoals onder opzet maatlat al werd aangegeven zijn de rekenregels gebaseerd op de habitatvoorkeur van indicatorsoorten. De indicatorsoorten zijn geselecteerd op grond van twee criteria:
• De soort wordt genoemd als type kenmerkend in de concept-maatlatten (Vriese & Beers, 2004; Van der Molen et al. 2004).
• Er zijn goed onderbouwde kennisregels (op basis van wetenschappelijk onderzoek) aanwezig voor de betreffende soort.

...

Tabel 5 Habitateisen t.a.v. stuurvariabelen diepte en stroomsnelheid van indicatorsoorten die zijn meegenomen in de rekenregels van de KRW-Verkenner .
Habitatvoorkeur
Indicatorsoort stroomsnelheidsklassen diepteklassen
Bermpje V1,V2,V3 D2,D3
Riviergrondel V1,V2 D2,D3,D4
Beekprik V1,V2,V3 D1,D2
Serpeling V4,V5, V6 D4,D5
Winde V2,V3,V4,V5 D4,D5,D6
Snoek V1 D4,D5,D6
Blankvoorn V1,V2,V3 D5,D6,D7

5 Relaties met maatregelen

Mitigerende maatregelen in beken en riviertjes die de impact van antropogene invloeden op vissen kunnen verminderen of herstellen zijn:
• hermeandering;
• aanbrengen twee fasen profiel (accolade profiel);
• realisatie meestromende terreindelen (nevengeul, strang of aankoppeling oude beektrajecten);
• zomerbedverbreding/aanleg natuurlijke oevers;
• realisatie meefluctuerende of stromingsluwe bergende terreindelen;
• verwijderen oeververdediging;
• verwijderen stuw;
• aanleg vispassage;
• aanleg visgeleidingssysteem bij waterkrachtcentrales;
• visvriendelijk waterkwantiteitsbeheer bij kunstwerken;
• natuurvriendelijk schonen.

...

Tabel 6 Maatregelen die in de KRW-Verkenner zijn ingebouwd in relatie tot stuurvariabelen en maatlatindicatoren
Maatregel beïnvloedbare stuurvariabelen gerelateerde indicatoren
vis maatlatten
aanbrengen twee fasen profiel diepte, stroomsnelheid alle indicatoren
hermeandering diepte, stroomsnelheid alle indicatoren
aanleg natuurlijke oevers diepte, stroomsnelheid alle indicatoren
natuurvriendelijk schonen percentage geschikt habitat, middels habitatcorrectiefactor alle indicatoren
verwijderen stuw diepte, stroomsnelheid alle indicatoren
aanleg vispassage percentage geschikt habitat, middels habitatcorrectiefactor migrerende soorten
.................... ........... ...........

6 Betrouwbaarheid uitkomsten

Tweede helft 2006.
Aangeven of en op welke manier uitkomsten en werking rekenregels getoetst (bv. middels gegevens biologische monitoring) en geevalueerd zijn. Op basis hiervan een uitspraak doen over de betrouwbaarheid.

7 Opmerkingen/kennisleemtes

Aantal indicatorsoorten per soortgroep in deelmaatlat abundantie
Bij de deelmaatlat abundantie is er voor gekozen om per soortgroep een indicatorsoort te kiezen die model staat voor deze soortgroep. Het is echter ook mogelijk meerdere indicatorsoorten per soortgroep te nemen (bijvoorbeeld alle kenmerkende soorten waarvoor rekenregels beschikbaar zijn). Zo is voor de soortgroep habitatgevoelige soorten nu de Snoek (prefereert stagnante-langzaam stromende habitats) opgenomen als enige indicatorsoort terwijl ook de meeste reofiele soorten (preferen stromende omstandigheden) tot de habitatgevoelige soortgroep gerekend worden. Voor de indicator habitatgevoelige soorten lijkt het gezien de (grote) verschillen in habitatvoorkeur van verschillende indicatorsoorten beter om meerdere soorten mee te nemen. Op deze manier worden de verschillende habitattypen die in een beek thuis horen meegenomen. In de toekomst kan onderzocht worden of dit betere resultaten oplevert.

...

Herkolonisatie
Er is weinig bekend over de mogelijkheden van beeksoorten om beken (over grote afstanden) te herkoloniseren. In beken waar geen bronpopulaties meer in de nabijheid aanwezig zijn is herintroductie mogelijk de enige oplossing om bepaalde soorten terug te krijgen.

8 Literatuur

  • Aarts, T., 1995. Habitat Geschiktheid Model: het Bermpje Barbatula barbatulus. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. model in 2000 herzien door J. Kranenbarg
  • Bakker, H., 1992. Habitat Geschiktheid Model: de Snoek Esox lucius. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. model in 2000 herzien door J. Kranenbarg
  • Breukelen, S. Van, 1992. Habitat Geschiktheid Model: de Blankvoorn Rutilus rutilus. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein.
  • Nie, H.W. de, 1996. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Stichting Atlas Verspreiding Nederlandse Zoetwatervissen. Doetinchem: Media Publishing. ISBN 90-76020-04-03.
  • Grift, R.E., A.D. Buijse, W.L.T. van Densen, M.A.M. Machiels, J. Kranenbarg, J.G.P. Klein Breteler and J.J.G.M. Backx, 2003. Suitable habitats for 0-group fish in rehabilitated floodplains along the Lower River Rhine. River Research and Applications 19: 353-374.
  • Houten, J. van, 1997. Habitat Geschiktheid Model: Winde Leuciscus idus en Serpeling Leuciscus leuciscus. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. model in 2000 herzien door J. Kranenbarg
  • Klein Breteler, J.G.P. & J. Kranenbarg, 2000. Gidssoorten matrix Ecologische Netwerkstudies: Annex vis. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein.
  • Kranenbarg, J., 2005. Ecosysteemprocessen rivieren. Visfauna: Kennisontwikkeling en toepassing in model HABITAT. WL | delft hydraulics.
  • Nie, H.W. de & F.T. Vriese, 2001. Referentievisstand in regionale wateren: beken. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. OVB Onderzoeksrapport OND00121. 34 pp.
  • Semmekrot, S., 1992. Habitat Geschiktheid Model: de Beekprik Lampetra planeri. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein. model in 2000 herzien door J. Kranenbarg
  • Van der Molen (redactie), et al., 2004. Referenties en concept-maatlatten voor rivieren voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA rapport nr 2004-43.
  • Vriese, T. & M. Beers, 2004. Referenties en maatlatten beken KRW Fase I en II. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein.

Bijlage 1: Formules en klassenindeling maatlatten

1. Formules ter bepaling van EKR

Deelmaatlat soortsamenstelling
Watertype Soorten in formule Formules EKR soortsamenstelling
R4, R9 Beekprik (BP), Bermpje (BE), Riviergrondel (RG) GEM van score (BP,BE,RG)
R5, R10 Beekprik (BP), Bermpje (BE), Riviergrondel (RG), Serpeling (SE), Snoek (SK), Blankvoorn (BV) GEM van score (BP,BE,RG,SE,SK,BV)
R6 Beekprik (BP), Bermpje (BE), Riviergrondel (RG), Serpeling (SE), Snoek (SK), Blankvoorn (BV), Winde (WI) GEM van score (BP,BE,RG,SE,SK,BV,WI)
R12 Bermpje (BE), Riviergrondel (RG), Snoek (SK), Blankvoorn (BV) GEM van score (BE,RG, SK,BV)
Deelmaatlat abundantie
Watertype Soorten in formule Formules EKR abundantie
R4, R9 Beekprik (BP), Bermpje (BE) GEM van score (BP,BE)
R5, R10 Riviergrondel (RG), Serpeling (SE), Snoek (SK), Blankvoorn (BV) GEM van score (GEM van score (RG,BV)+SK+SE)
R6 Riviergrondel (RG), Snoek (SK), Blankvoorn (BV), Winde (WI) GEM van score (GEM van score (RG,BV)+SK+WI)
R12 Bermpje (BE), Riviergrondel (RG), Snoek (SK), Blankvoorn (BV), Winde (WI) GEM van score (GEM van score (RG,BV)+SK+BE)
Formule totaalscore EKR
GEM(score deelmaatlat soortsamenstelling, score deelmaatlat abundantie)

...

De EKR voor de deelmaatlat abundantie wordt op dezelfde wijze berekend als in Van der Molen (2006): EKR = (reofiel + eurytoop)/2 + (migratie regionaal/zee) + (habitat gevoelig)/3.
De eurytope indicatorsoort Blankvoorn en de habitatgevoelige inidicatorsoort Snoek behoren niet tot de referentievisgemeenschap van de kleinere beektypen R4 en R9. Daarom wordt de EKR hier op basis van minder soorten bepaald.

2. Formules ter bepaling van percentage geschikt habitat indicatorsoorten

De afzonderlijk indicatorsoorten staan model voor de verschillende habitattypen en functies (langzaamstromend, snelstromend, aanwezigheid vegetatie, connectiviteit) die binnen een natuurlijke beek van het betreffende type aanwezig dienen te zijn. Afhankelijk van het beektype verschilt de aanwezigheid van bepaalde habitats en dus ook het aandeel van indicatorsoorten in de natuurlijke situatie.
Het percentage geschikt habitat in een waterlichaam voor de indicatorsoorten wordt bepaald met het bakjesmodel van de KRW-Verkenner. Dit model berekent welk percentage van het waterlichaam voldoet aan bepaalde combinaties van diepte en stroomsnelheidsklassen. Voor antropogene effecten die niet direct gerelateerd zijn aan de stuurvariabelen stroomsnelheid en diepte maar die wel van invloed zijn op de beschikbaarheid van geschikt habitat wordt gebruik gemaakt van een habitatcorrectiefactor (HCF). De habitatcorrectiefactoren zijn veelal ingeschat op basis van expert judgement.

...

Indicatorsoort migratie Kenmerkend voor watertype Watertypen op migratieroute
Beekprik R4, R9 migreert binnen waterlichaam
Bermpje R12 migreert binnen waterlichaam
Serpeling R5, R10 R5, R6, R7, R8, R16
Winde R6 R6, R7, R8, R16, M-typen

3. Klassenindeling en EKR-scores van deelmaatlat soortsamenstelling

De maatlat soortsamenstelling uit de concept- maatlatten (Van der Molen 2004, 2006) gaat uit van het aantal typekenmerkende soorten in een beektype. Voor de verschillende toestandsklassen is hiervoor aangegeven hoeveel typekenmerkende soorten van de onderscheiden soortgroepen aanwezig dienen te zijn. Dit bleek binnen de KRW-Verkenner niet goed mogelijk. Het aantal soorten in de Verkenner is hiervoor te beperkt (levert problemen op bij het opstellen van 5 klassen). Daarom is in de KRW-Verkenner het voorkomen van een soort gerelateerd aan het areaal geschikt habitat in een waterlichaam. Op basis van expert judgement zijn hiervoor 5 klassen onderscheiden waarbij de score afloopt van 0.9 in de zeer goede toestand tot 0.1 in de slechte toestand. De totale score voor de maatlat soortsamenstelling wordt bepaald door het gemiddelde van de scores, van de voor het betreffende beektype kenmerkende soorten, te nemen (zie kopje formules ter bepaling van de ecologische kwaliteit).

4. Klassenindeling en EKR-scores van deelmaatlat abundantie

De klassenindeling van de concept-maatlatten (Van der Molen & Pot, 2006) gaat uit van het aantalspercentage van soortgroepen terwijl in de KRW-Verkenner gebruik wordt gemaakt van type kenmerkende indicatorsoorten voor deze soortgroepen. Voor toepassing binnen de KRW-Verkenner zijn de klassengrenzen van de concept-maatlatten daarom aangepast voor de indicatorsoorten. Dit is gebeurt door de klassengrenzen uit de concept-maatlat te vermenigvuldigen met het percentage van de indicatorsoort in de referentiesituatie gedeeld door het percentage van de soortgroep in de referentiesituatie. In Vriese & Beers (2004) is aangegeven welke aantalspercentages van type kenmerkende soorten en soortgroepen in de referentiesituaite in de onderscheiden beektypen aanwezig zijn. Deze percentages zijn gebaseerd op veldgegevens over de visstand in Nederlandse beken afkomstig uit diverse databestanden (OVB, Vissenatlassen Nederland en Limburg) die beschikbaar waren (Vriese & Beers, 2004).

...