Auibutton title Terug naar hoofdpagina Macrostabiliteit type subtle url https://publicwiki.deltares.nl/display/HWBPMacro/HWBP-DIV+Gebruikersplatform+Macrostabiliteit
Anchor Top Top
Info | ||
---|---|---|
| ||
|
Anchor | ||||
---|---|---|---|---|
|
Divbox |
---|
Hoofdpublicaties |
Anchor | ||||
---|---|---|---|---|
|
Divbox |
---|
Errata |
Hierna volgt een actuele lijst met de geconstateerde fouten en tekortkomingen in de verschillende publicaties, samen met verdere aanvullingen. Ziet u zelf fouten of tekortkomingen die nog niet in deze lijst staan of heeft u suggesties voor aanvulling, geef deze dan svp door aan div@wsrl.nl.
PPL
Locatie | Beschrijving |
---|---|
Figuur 1.3 op blz 21 | Deze in verschillende POVM Publicaties opgenomen figuur is op verschillende fronten voor verbetering vatbaar.
Een actuele TR Macrostabiliteit bestaat niet. In § 1.2.1 van de PPL tekst wordt tenslotte aangegeven hoe de PPL aansluit op het WBI en op een hele lijst van verdere kaderstellende documenten. Figuur 1.3 correspondeert daar niet mee. |
Figuur 11.2 op blz 108 | De steunpunten die de damwand aan de gording moeten verbinden bij de damwand met openingen, zweven in de lucht |
Blz 18 | De volgende regel: De PPL vervangt het document Ontwerp stabiliteitsschermen (type II) in primaire waterkeringen (Deltares, 2013a), hierna ‘OSPW’ genoemd. Sinds 2017 zijn in het OSPW wijzigingen doorgevoerd, waardoor het niet meer aansluit op het WBI. moet worden vervangen door: De PPL vervangt het document ‘Ontwerp stabiliteitsschermen (type II) in primaire waterkeringen’ (Deltares, 2013a). Laatstgenoemd document (hierna genoemd: 'OSPW') sluit sinds 2017 niet meer aan op het toen gewijzigde WBI. |
Tabel 4.2, Voetnoot 9 en § 11.9.5 | In tabel 4.2, voetnoot 9 en § 11.9.5 staat nu dat voor de controle op ankeruitval alleen een factor 1,5 moet worden toegepast op de in fase 4b berekende ankerkracht, zonder toepassing van verdere belastingeffectfactoren. In overeenstemming met tabel 4.3 geldt echter dat naast de factor 1,5 ook de schematiseringsfactor op de ankerkracht in rekening moet worden gebracht. |
Anchor | ||||
---|---|---|---|---|
|
Divbox |
---|
Aanvullende kennisdocumenten |
Info | ||
---|---|---|
| ||
De op deze pagina beschikbare aanvullende kennisdocumenten ('White Papers') geven uitwerkingen en/of toelichtingen voor enkele onderwerpen:
Gebruik van de kennisdocumenten is vrij, maar het is aan de gebruiker zelf om te beoordelen of de kennis de project-specifieke toepassing dekt, en hoe de in elk document beschreven kennis wordt toegepast. Elk kennisdocument is met zorg samengesteld en gecontroleerd, gevolgd door formele vaststelling door de redactieraad van het POVM-gebruikersplatform (tot 2021) of het DIV-team (vanaf 2021). Toch kan niet worden uitgesloten dat bij toepassing nog kennislacunes of onvolkomenheden worden ontdekt. Verder valt ook niet uit te sluiten dat de inhoud in de toekomst nog zal wijzigen wanneer meer kennis beschikbaar komt. De actuele kennisdocumenten zijn ten slotte veelal (nog) niet door ENW beoordeeld, terwijl de POVM publicaties dat wel zijn. |
Anchor | ||||
---|---|---|---|---|
|
Divbox |
---|
Vragen & Antwoorden m.b.t. PPL |
Info | ||
---|---|---|
| ||
Zit je vraag er nog niet bij? Stel deze dan aan div@wsrl.nl. Antwoorden met de status 'VOORLOPIG' zijn nog niet beoordeeld en vastgesteld door de redactieraad en waar nodig ook door de omringende expertgroep. Gebruik de zoekfunctie in je browser om specifieke termen op deze pagina te vinden. |
Executieklasse
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
De PPL schrijft de vereiste executieklasse niet voor. De opdrachtgever moet daar zelf een eis aan stellen (bijvoorbeeld door zich hierbij te laten adviseren door een niet aan de aannemer verbonden staalconstructeur). |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Aan de PPL valt dus geen voorschrift voor de executieklasse te ontlenen. Volgens de NEN-EN-1993-1-1 zou de executieklasse gelijk aan de consequentieklasse moeten worden gekozen (zie tabel). Er bestaat echter geen eenduidig verband tussen de consequentieklasse en norm volgens de waterwet. Volgens paragraaf 8.4 van OI2014v4 bestaat de verwachting dat de gevolgklasse 3 een voldoende zwaar ontwerp oplevert, ongeacht de waterveiligheidsnorm. Er wordt gesteld “Voor constructief falen worden in het OI2014 géén specifieke ontwerpregels voorgesteld. Verwacht wordt dat een constructief ontwerp op basis van Gevolgklasse 3 uit de Eurocode NEN-EN1990 bij een levensduur van 50 of 100 jaar in de praktijk een voldoende zwaar ontwerp oplevert, ongeacht de normklasse.” Het feit dat met ankeruitval als belastingsituatie wordt gerekend geeft geen aanleiding om een lagere consequentieklasse (en daaraan gekoppelde executieklasse) te hanteren. Immers, de twee naastgelegen ankers moeten een verhoogde hogere belasting ook veilig kunnen keren op hetzelfde veiligheidsniveau. Samenvattend: het advies is om in het algemeen voor primaire waterkeringen altijd executieklasse 3 te eisen. Het is voor bijzondere situaties en mits goed onderbouwd, mogelijk om van de PPL en dit advies af te wijken. |
Knik en tweede-orde momenten
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Voor het geval dat de kniktoets volgens NEN-EN199305 ontwerpbepalend wordt, is in § 11.8.5 en bijlage F van de PPL aangegeven hoe de twee-orde effecten ook op een doorgaans minder conservatieve wijze in rekening kunnen worden gebracht met hulp van een geometrisch niet lineaire EEM berekening (updated mesh). Zie voor achtergronden ook: POVM Kennisdocument - Controle op knik en 2e orde effecten in stabiliteitsverhogende langsconstructies. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Zoals in het vorige antwoord al aangeduid, beschrijft Bijlage F de mogelijkheid voor directe bepaling van twee-orde momenten, als alternatief voor een knikcontrole volgens NEN-EN199305. In deze beschrijving wordt gerefereerd aan het elastische weerstandsmoment, omdat dit in lijn is met de PPL eis dat de vloeispanning in de uiterste vezel niet mag worden overschreden. Zie ook § 5.7 van de PPL. In bijlage F wordt de 'kniklengte' gebruikt in de formule voor het additionele moment door initiële imperfectie. Daarbij is de impliciete veronderstelling dat de stabiliteitswand altijd in dezelfde knikvorm wordt gedwongen, onafhankelijk van de (in praktijk wel aanwezige) zijwaartse ondersteuning vanuit de slappe grond. Voor deze vaste knikvorm geldt de afstand tussen de momentnulpunten inderdaad als de theoretische definitie voor de kniklengte. Zie verder ook Hartsuijker en Welleman (2016). |
Kistdam
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Het toetsen van de kistdamvulling staat in H20 van de PPL benoemd als kennisleemte. Sindsdien is daarin nog niets veranderd. In H20 staat verder: Voor de onderwerpen waar de huidige PPL versie nog onvoldoende handvatten geeft moeten de opdrachtgever en/of de opdrachtnemer binnen elk dijkversterkingsproject intussen zelf nadere keuzes maken. Een goed vastgelegde en gevalideerde onderbouwing is daarbij vereist, waar mogelijk ondersteund door specifieke kwaliteitscontroles tijdens en na uitvoering. Aan de opdrachtgever wordt aanbevolen om de benodigde onderbouwing en de uit te voeren kwaliteitscontroles te laten opstellen of valideren door deskundige partijen, die daartoe door de opdrachtgever zelf moeten worden aangewezen (zie ook bijlage D). Het is dus vooralsnog aan opdrachtnemer en opdrachtgever zelf om hierin keuzes te maken en om deze keuzes voldoende te onderbouwen en te laten controleren. Toepassing van kistdammen is anno 2020 voorzien binnen verschillende versterkingsprojecten. Voor het toetsen van kistdamvulling zijn daarbij binnen de projecten al 'best practices' ontwikkeld. Het in dit gebruikersplatform projectoverstijgend delen van deze 'best practices' wordt daarom aangemoedigd. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
De PPL voorziet niet direct in een dergelijke situatie. Maar wanneer de zandlaag ook een trekkracht moet kunnen leveren, dan moet daarop uiteraard wel passend worden gecontroleerd. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Met een ontwerp of beoordeling van een kistdam volgens PPL en PPE is nog weinig ervaring opgedaan. Maar ten opzichte van een enkelvoudige wand moet er bij een kistdamontwerp in ieder geval extra aandacht worden gegeven aan de volgende zaken:
Zie verder ook het 'Technisch rapport kistdammen en diepwanden in waterkeringen', uit 2004. De daarin beschreven veiligheidsbenadering en de aanwijzingen voor het modelleren van grondsterkte en voor eindige-elemententoepassing sluiten echter niet meer voldoende aan op wat anno 2020 wordt voorgeschreven in het WBI en in de PPL en de PPE (kennisleemte). Toepassing van kistdammen is anno 2020 voorzien binnen verschillende versterkingsprojecten. Voor het tijdens het ontwerp toepassen van de PPL en PPE zijn daarbij al 'best practices' ontwikkeld. Het in dit gebruikersplatform projectoverstijgend delen van deze 'best practices' wordt daarom aangemoedigd. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Bij het dijkversterkingsproject Tiel-Waardenburg is ervaring opgedaan met het ontwerp van kistdammen. Een beschrijving van de ontwerpaanpak die bij dat project is toegepast is HIER te vinden. |
Fluïdiseren
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Bij het via RInter reduceren van de schuifsterkte op het grensvlak tussen damwand en grond, reduceert PLAXIS ook de interface-stijfheid. De schuifsterktereductie is terecht, maar de stijfheidsreductie die daardoor binnen PLAXIS ook automatisch optreedt is ongewenst en kan weer ongedaan worden gemaakt door het handmatig verkleinen van de virtuele interface-dikte. Nadere uitleg bij antwoord: De vraag betreft de reductie van de stijfheid in de Plaxis berekening, uitgaande van damwanden die fluïderend zullen worden ingebracht. Zoals in de vraag is aangegeven, dient er conform Tabel 11.1 in de PPL in de Plaxis-analyse gerekend te worden met 50% reductie van de zandstijfheid en interfacesterkte (Rinter). Zie de volgende tekst uit de PPL. De reductie van Rinter, die in de PPL staat, is bedoeld om de schuifsterkte op de interface te reduceren. Zoals in de vraag is aangegeven werkt de invoer van de Rinter in PLAXIS echter ook kwadratisch door op de default waarde voor de interface-stijfheid. Dit staat ook in § 3.2.3 van de PPE, zie ook de volgende tekst uit de PPE. De reden dat PLAXIS ook de interface-stijfheid aanpast is overigens onduidelijk: volgens de huidige inzichten is dit onnodig/onwenselijk. Bijlage C.12 van de PPE noemt de reductie van Rinter bij fluïderen ook, zie het volgende kader. De verdeelde veerstijfheid van het interface-element heeft geen directe fysische betekenis, maar is bedoeld om af te dwingen dat de knopen aan weerszijden van de interface vrijwel niet ten opzichte van elkaar kunnen bewegen, zolang de schuif- of treksterkte niet wordt overschreden. Voor het beoogde doel moet de verdeelde veerstijfheid daarom enerzijds altijd voldoende groter zijn dan de stijfheid van een moot naastliggende grond met beperkte dikte. Anderzijds kunnen te grote stijfheidsverschillen numerieke problemen geven. PLAXIS bepaalt de verdeelde veerstijfheid van interface-elementen ‘by default’ daarom uit de stijfheid van de naastliggende grond, in combinatie met een virtuele dikte van het interface-element. Omdat die dikte wordt afgeleid uit de gemiddelde elementafmeting in het elementennet (IE) kan deze virtuele dikte best groot worden. De verdeelde veerstijfheid wordt dan relatief laag, waardoor er in de interface significante niet-fysische elastische verschilverplaatsingen kunnen ontstaan (zowel in normaal- als schuifrichting). Wanneer de RInter ook nog eens kleiner dan 1 wordt gekozen, neemt dit ongewenste effect verder toe. Het effect van deze verschilverplaatsing op de stabiliteit is vermoedelijk niet heel groot, tenzij de elastische verschilverplaatsing tot significante ontspanning van de naastliggende grond zou leiden. Maar in voorkomende gevallen kan er, zeker in combinatie met een RInter kleiner dan 1, voor worden gekozen om de virtuele interface-dikte handmatig aan te passen. Daarmee kan men de interface-stijfheid weer minstens gelijk maken aan de waarde die zou zijn gevonden met RInter = 1. Conform het POVM Kennisdocument Verticaal evenwicht bij verankerde stabiliteitsverhogende langsconstructies v.1.0 Definitief, maart 2020 kan het aanpassen van de virtuele interface-dikte een significante impact hebben op de berekende vervorming van de damwand maar heeft dit verder géén impact op de berekende krachten in de constructie en de berekende stabiliteitsfactor. |
Ankerkracht
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
De invloedsfactor αgrond bepaalt de maximale belasting van de grond op het anker, gegeven een ongedraineerde schuifsterkte. Uit experimenteel onderzoek is gebleken dat een invloedsfactor αgrond gelijk aan 9 zowel van toepassing is voor schuine als voor horizontale ankerconstructies. Zie het POVM Kennisdocument - Zakkend Grond op Ankers. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
|
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
In de PPL worden verschillende schematiseringfactoren onderscheiden, waaronder een geotechnische schematiseringsfactor op de grondsterkte (γb;GEO) en een voor het constructief ontwerp benodigde schematiseringsfactor op de ankerkracht (γb;STR). De ankerkracht tbv ankeruitval moet conform § 11.9.5 worden bepaald in rekenstap 4b, dus zonder toepassing van de geotechnische schematiseringsfactor. In § 11.9.5 staat verder: bij deze toets zijn de belastingeffect-factoren op de snedekrachten gelijk aan 1,0. Dit correspondeert met voetnoot 9 en tabel 4.2, maar is inderdaad niet eenduidig met de tekst in tabel 4.3. De juiste tekst in tabel 4.2, voetnoot 9 en § 11.9.5 zou daarom moeten zijn dat alle belasting-effectfactoren gelijk aan 1 zijn, uitgezonderd de schematiseringsfactor op de ankerkracht (γb;STR). De schematiseringsfactor op de ankerkracht moet dus wel worden toegepast. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Zie het POVM Kennisdocument - Zakkend Grond op Ankers, dat mede naar aanleiding van deze vraag is opgesteld. Vergeleken met de CUR166 geeft het document aanvulling, verduidelijking en context. Vergeleken met de PPL wordt een aangepast model voorgesteld, dat alleen voor schuine ankers in dijken is bedoeld. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
De PPL schrijft in paragraaf 11.9.5 overigens voor dat de wegvallende kracht moet worden herverdeeld naar uitsluitend de twee naastliggende ankers, die elk 50 % van de wegvallende kracht opnemen. Dat is een gebruikelijke interpretatie van paragraaf 9.7 NEN-EN-1997, waarin staat dat moet worden gecontroleerd op de herverdelingscapaciteit bij het uitvallen van een enkel anker. Volgens de NEN-EN-1997 moet daarbij worden aangetoond dat de naburige ankers de ondersteuning kunnen overnemen. De PPL interpretatie houdt dus geen rekening met het mogelijk opnemen van een deel van wegvallende ankerkracht door aangepaste reactie vanuit de aan de gording verbonden (en door grond ondersteunde) damwand en door de aan de gording verbonden verdergelegen ankers. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
In deze paragraaf staat nu, dat de belasting op het uitgevallen anker gelijk moet worden verdeeld over de twee ankers aan weerszijden van het uitgevallen anker. De invulling van de herverdeling bij ankeruitval zoals aangegeven in § 11.9.5 van de PPL is een in de praktijk gebruikelijke interpretatie van paragraaf 9.7 in NEN-EN-9997, waarin staat dat moet worden gecontroleerd op de herverdelingscapaciteit bij het uitvallen van een enkel anker zodat niet de gehele damwandconstructie progressief gaat bezwijken. Volgens de NEN-EN-9997 moet daarbij worden aangetoond dat de naburige ankers de ondersteuning kunnen overnemen. De PPL interpretatie houdt dus geen rekening met het mogelijk opnemen van een deel van de wegvallende ankerkracht door aangepaste reactie vanuit de aan de gording verbonden (en door grond ondersteunde) damwand en door de aan de gording verbonden verder gelegen ankers. De interpretatie van de NEN-EN-1997 in de PPL moet worden gezien als een advies om aan de vereiste waterveiligheid te kunnen voldoen. Afwijkingen van het gestelde in de PPL in § 11.9.5 met betrekking tot ankeruitval zijn in principe toelaatbaar, mits er wordt aangetoond dat er op eenduidige wijze kan worden onderbouwd dat een andere aanpak géén nadelige invloed zal hebben op de vereiste waterveiligheid. Bij dicht op elkaar geplaatste ankers zou dit eventueel kunnen geschieden door een herverdeling voor het opnemen van de wegvallende ankerkracht via een aangepaste reactie vanuit de aan de gording verbonden (en door grond ondersteunde) damwand en door de aan de gording verbonden verder gelegen ankers. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Uit ervaringen blijkt dat er met eindige elementen methoden enige zwel wordt berekend bij hoogwater. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door indringing van buitenwater, waardoor de korrelspanning afneemt, anderzijds door het numeriek uitschakelen van de grond van het restprofiel bij numerieke instabiliteit (numeriek gezien ook een afname van de korrelspanning). Omdat bij de meeste constitutieve modellen maar één ontlast – herbelast stijfheid wordt ingevoerd en daarnaast de hysterese niet wordt gemodellerd, zal deze zwelling van de grond in de EEM-analyse waarschijnlijk worden overschat. Bovendien zal in de meeste gevallen de zakking, veroorzaakt door autonome bodemdaling, veel groter zijn dan de (berekende) zwel tijdens extreme omstandigheden. De huidige stand van techniek / kennis is nog niet zover dat het toelaatbaar wordt geacht om een ontlasting van de ankers door het zwellen van de dijk in een ontwerp mee te nemen. Er heerst nog te veel onzekerheid m.b.t. of de dwarskrachten op de ankers op de juiste manier worden geschematiseerd en berekend, laat staan de onzekerheid in het effect van een wisseling tussen het zakken en zwellen van de grond op de ankers. Een dergelijke spoor vereist daardoor nader onderzoek. |
Gordingen
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Ja, dat is nodig. Zie ook de vraag over wegvallende ankerkracht, hierboven. De PPL beschrijft verder overigens niet hoe het effect van een wegvallende ankerkracht op de gording precies moet worden berekend, en hoe de interactie tussen ankers, gording, damwand en grond daarbij in rekening moet worden gebracht. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Een boutverbinding is alleen vereist bij discontinue wanden (zie ook hierna, onder 'Discontinue damwanden'). Bij een doorlopende wand is een lasverbinding wel toegestaan. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
QA3 Naar aanleiding van het rapport [Onderzoek gordingen bij onverankerde damwanden] is het niet nodig een gording toe te passen bij onverankerde damwanden. Voor meer informatie wordt verwezen naar de leeswijzer van het rapport [hyperlink]. Voor het volgens de PPL beoordelen van bestaande wanden staan in H20 van de PPL een aantal kennisleemtes benoemd. In H20 staat verder: Voor de onderwerpen waar de huidige PPL versie nog onvoldoende handvatten geeft moeten de opdrachtgever en/of de opdrachtnemer binnen elk dijkversterkingsproject intussen zelf nadere keuzes maken. Een goed vastgelegde en gevalideerde onderbouwing is daarbij vereist, waar mogelijk ondersteund door specifieke kwaliteitscontroles tijdens en na uitvoering. Aan de opdrachtgever wordt aanbevolen om de benodigde onderbouwing en de uit te voeren kwaliteitscontroles te laten opstellen of valideren door deskundige partijen, die daartoe door de opdrachtgever zelf moeten worden aangewezen (zie ook bijlage D). Het is dus vooralsnog aan opdrachtnemer en opdrachtgever zelf om hierin keuzes te maken en om deze keuzes voldoende te onderbouwen en te laten controleren. |
Wand-plasticiteit
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
VOORLOPIG De PPL sluit in dit opzicht aan op wat eerder in de OSPW werd voorgeschreven. Onder welke voorwaarden de plastische capaciteit van de doorsnede eventueel zou mogen worden benut staat benoemd als kennisleemte in H 20 van de PPL. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
De keuze voor lineair-elastisch materiaalgedrag in alle rekenfasen is gemaakt omwille van eenvoud en eenduidigheid. Deze vereenvoudiging heeft naar verwachting een verwaarloosbare invloed op de nauwkeurigheid van de geotechnische stabiliteitsbeoordeling. De stapsgewijze uitleg daarvoor volgt hierna.
|
Corrosie
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Het lijkt aanvaardbaar om klasse 4 boven de grondwaterstand toe te staan wanneer de momenten in die zone ruimschoots niet maatgevend zijn. Er moet echter nog wel worden vastgesteld wat daarbij de definitie is van 'ruimschoots'' en of het klasse 4 profiel eventueel mag worden getoetst als een klasse 3 profiel met een equivalente lagere vloeigrens (kennisleemte). |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
In PPL § 5.9 staat: " Vanuit de NEN wordt een nieuwe Nederlandse Praktijkrichtlijn voor corrosie van ankersystemen verwacht, die anno 2020 echter nog niet beschikbaar was. De groene versie van deze praktijkrichtlijn is inmiddels beschikbaar. Dit betreft de nieuwe norm “NEN 6766 Corrosie stalen elementen in de ondergrond - Eisen voor ontwerp en toepassing”. Deze praktijkrichtlijn is van toepassing voor alle stalen onderdelen in het ontwerp. Deze praktijkrichtlijn is derhalve leidend voor het ontwerpen of beoordelen van stalen onderdelen bij stabiliteitsverhogende langsconstructies. De corrosiemaat voor ankerstangen is ook in de nieuwe praktijkrichtlijn hoger dan voor stalen damwanden. De reden waarom de corrosiemaat voor ankerstangen hoger is dan voor damwanden staat in PPL § 5.9 als volgt omschreven : "Bij ankers kan naast algemene corrosie namelijk ook sprake zijn van putcorrosie, spanningscorrosie en andere vormen van corrosie. In tegenstelling tot bij damwanden bestaat er bij gecorrodeerde ankers geen mogelijkheid tot herverdeling van spanningen om zwakke plekken heen". Bij ankers vindt de corrosie tevens rondom het anker plaats in tegenstelling tot de damwand, waar sprake is van een wanddiktevermindering. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
De groene versie van deze praktijkrichtlijn is inmiddels beschikbaar. Dit betreft de nieuwe norm “NEN 6766 Corrosie stalen elementen in de ondergrond - Eisen voor ontwerp en toepassing”. Deze praktijkrichtlijn is van toepassing voor alle stalen onderdelen in het ontwerp. Deze praktijkrichtlijn is derhalve leidend voor het ontwerpen of beoordelen van stalen onderdelen bij stabiliteitsverhogende langsconstructies. |
Discontinue damwanden
Anchor | ||||
---|---|---|---|---|
|
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Ja, de PPL vereist bij openingen in de damwanden inderdaad dat er minimaal twee dubbele profielen in het slot worden geplaatst, die in de fabriek zijn geponst. De reden daarvoor is dat de volgens de PPL toe te passen factor 0,9 op het weerstandsmoment is gebaseerd op de aanname van schuif- en buigvastheid. Wanneer niet wordt geponst zou een lagere factor gehanteerd moeten worden, omdat het profiel in het discontinue wanddeel dan minder vormvast is en dus makkelijker kan afplatten. Welke factor dan gehanteerd moet worden is zonder nader onderzoek echter niet bekend. Wanneer geen geschikt materieel aanwezig is voor het drukken van dubbele planken en wanneer drukken toch wenselijk of nodig wordt geacht kan daarvoor dus niet op de PPL worden teruggegrepen. Ponsen van dubbele planken is overigens niet vereist bij een doorlopende wand (zonder openingen). |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
VOORLOPIG. De PPL behandelt niet het staffelen van de onderzijde van de damwanden.
|
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Ja, volgens de PPL moeten de gordingen bij een discontinue wand door middel van boutverbindingen bevestigd worden. Een lasverbinding is bij een discontinue wand niet toegestaan, omdat de planken van discontinue wanden daarvoor in de praktijk niet altijd voldoende op één rechte lijn liggen. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Naar aanleiding van het rapport zijn de volgende wijzigingen ten opzichte van de PPL voor damwandconstructies van toepassing:
|
Constructies op palen
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
De PPL en PPE beperken zich tot beoordeling van macrostabiliteit onder invloed van in de grond ingebedde langconstructies en zijn dus niet direct toepasbaar voor de beoordeling van L-wanden. Dit staat ook benoemd als kennisleemte in H20 van de PPL. In H20 staat verder: Voor de onderwerpen waar de huidige PPL versie nog onvoldoende handvatten geeft moeten de opdrachtgever en/of de opdrachtnemer binnen elk dijkversterkingsproject intussen zelf nadere keuzes maken. Een goed vastgelegde en gevalideerde onderbouwing is daarbij vereist, waar mogelijk ondersteund door specifieke kwaliteitscontroles tijdens en na uitvoering. Aan de opdrachtgever wordt aanbevolen om de benodigde onderbouwing en de uit te voeren kwaliteitscontroles te laten opstellen of valideren door deskundige partijen, die daartoe door de opdrachtgever zelf moeten worden aangewezen (zie ook bijlage D). Het is dus vooralsnog aan opdrachtnemer en opdrachtgever zelf om hierin keuzes te maken en om deze keuzes voldoende te onderbouwen en te laten controleren. De vraag naar handvatten voor het ontwerpen/beoordelen van constructies op palen komt vanuit verschillende praktijkprojecten. Anno 2020 zijn hiervoor binnen deze praktijkprojecten echter al wel 'best practices' ontwikkeld, ook voor de combinatie van Eurocode en de Waterwet. Het in dit gebruikersplatform projectoverstijgend delen van deze 'best practices' wordt daarom aangemoedigd. |
BGT
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
De PPL beschrijft alleen een controle op basis van de Waterwet en niet op basis van het Bouwbesluit. Volgens de Waterwet is alleen een UGT controle vereist. De term BGT komt daarom in de PPL niet voor en de genoemde drempelwaarde tussen de BGT en UGT snedekrachten is daarom ook niet van toepassing. De in de PPL voorgeschreven vervormingscontrole moet binnen dit kader ook niet als BGT controle worden gezien: het is uitsluitend een UGT controle op door vervorming geïnitieerd falen, door andere mechanismen dan macro-stabiliteit. |
Verticaal evenwicht
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Voor het verticaal evenwicht zijn de controlesonderingen dicht bij de damwandconstructie de belangrijkste. De controlesonderingen verder weg van de damwand zijn relevant voor het beoordelen van de stijfheid. De PPL geeft niet aan wat de onderlinge afstanden zijn van de 3 locaties waar de controlesonderingen worden uitgevoerd. Dit kan wel belangrijk zijn in een project, afhankelijk van de omvang van een project en de lengte van de langsconstructies. Bij een groter project kunnen er aanzienlijke verschillen tussen sonderingen zijn door verschillende geologische afzettingen. Maar ook lokaal bij sonderingen op enkele meters afstand kunnen er al substantiële lokale verschillen in de sondeerweerstanden zijn. Het aantal proeflocaties (minimaal 3) en de afstanden tussen de proeflocaties moeten daarom worden afgestemd op de geologische variaties binnen het projectgebied. Vanwege de lokale verschillen tussen sondeerweerstanden kan het zinvol zijn om sonderingen in setjes van twee uit te voeren op één of enkele meters tussenafstand en op dezelfde afstand tot de damwand. Hiermee kan worden voorkomen dat de reductiefactor te veel wordt bepaald door de toevalligheid van een enkele sondering. De controlesonderingen die betrekking hebben op verschillende geologische afzettingen worden in principe niet uitgemiddeld, maar worden toegepast voor het deel van het project waarvoor ze representatief zijn. De reductiefactor kan voor controlesonderingen binnen dezelfde geologische afzetting en in een situatie met continue wanden worden bepaald op basis van het gemiddelde van de controlesonderingen die dicht langs de damwand zijn uitgevoerd. Voor discontinue wanden wordt aangeraden de reductiefactor te bepalen op basis van de laagste waarde van de dichtstbijzijnde controlesonderingen. Achterliggende gedachte hierbij is dat damwandplanken van continue wanden via de sloten dusdanig met elkaar samenwerken dat damwandplanken niet zullen zakken bij een lokale zwakkere zone. Voor discontinue wanden geldt dit niet. Merk hierbij op dat de partiele veiligheidsfactoren volgens NEN EN 9997 de onzekerheid van de natuurlijke variabiliteit van de sondeerweerstanden al in rekening brengen. Dit effect hoeft dus niet in de reductiefactor te worden meegenomen. De controlesonderingen die verder weg van de langsconstructie zijn uitgevoerd, kunnen indirect wel gebruikt worden bij het vaststellen van de reductiefactoren. Wanneer de afname van de sondeerweerstanden in controlesonderingen, die verder van de damwandconstructie af zijn uitgevoerd, groter is dan de afname in de controlesonderingen, die het dichtst bij de langsconstructie zijn uitgevoerd, zou dit aanleiding moeten zijn om de gevolgde uitvoeringswijze of de analyse van de sonderingen nog eens grondig te heroverwegen. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Gegeven het beperkte aantal bekende resultaten van controlesonderingen (bepaling van conusweerstand naast de damwand na het inbrengen) kan niet worden vastgesteld dat de in de PPL opgenomen standaardwaarden in het algemeen te conservatief zijn. Zoals in de PPL aangegeven, is het echter wel mogelijk om de conusweerstand in praktijk minder sterk te reduceren, indien binnen het project uit te voeren controlesonderingen dit rechtvaardigen. In § 4.8.2 staat daaromtrent de volgende tekst: "In alle gevallen zijn controlesonderingen na inbrengen toegestaan om hogere waarden voor de sondeerweerstand te rechtvaardigen, mits op minstens 3 locaties en op minstens 3 afstanden vanaf 0,5 m vanaf de wand tot op 1,5 m vanaf de wand. Daarbij is de laagste waarde maatgevend. Bij toepassing van controlesonderingen moet het risico worden ingecalculeerd dat de werkelijke sondeerweerstand lager uitvalt dan de vooraf aangenomen waarde. Daarom wordt aanbevolen om op minstens 3 locaties vooraf de mate van reductie te controleren bij een aantal proefplanken (tenminste 2 dubbele planken)." Het opbouwen van bredere kennis over de conusweerstand die in praktijk resteert na het met verschillende methoden inbrengen van de damwand is overigens wel gewenst. Evenals het opbouwen van meer kennis over de vraag in hoeverre deze conusweerstand (die vooral wordt bepaald door de horizonale spanning onder dagelijkse omstandigheden) bepalend is voor de schachtwrijving in het zand onder extreme hoogwateromstandigheden. Dit zijn kennisleemtes. Zie verder ook het POVM Kennisdocument - Verticaal evenwicht bij verankerde stabiliteitsverhogende langsconstructies, waarin een aantal mogelijkheden voor het controleren op verticaal evenwicht nader op hun merites zijn beschouwd. |
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Het wordt aanbevolen om de sonderingen zo dicht mogelijk bij de locatie van de langsconstructie uit te voeren. Indien dit niet goed mogelijk is en de spanningssituatie ter plaatse van de damwand significant afwijkt ten opzichte van de sondering, wordt op basis van de PPL en de Nederlandse Norm NEN 9997-1+C2:2017 de volgende werkwijze aanbevolen: De sonderingen zijn niet gemaakt op de locatie van de langsconstructie. De adviseur moet dan uit de interpretatie van het grondonderzoek een vertaling maken voor de grondgesteldheid en conusweerstanden ter plaatse van de langsconstructie. Een andere korrelspanning leidt tot een andere conusweerstand. Om deze reden wordt geadviseerd om in de correctiefactor voor de conusweerstand zowel het effect van de hoogwaterbelasting, als het effect van de afwijkende spanningssituatie ten gevolge van het verschil in locatie van de langsconstructie ten opzichte van de sondering te verdisconteren. In de formule in de PPL betekent dit dat σ’d de effectieve spanning onder extreme omstandigheden ter plaatse van de langsconstructie betreft. Als de korrelspanning ter plaatse van de langsconstructie lager is dan ter plaatse van de sondering wordt de conusweerstand dus ‘extra’ gereduceerd en als de korrelspanning ter plaatse van de langsconstructie hoger is dan ter plaatse van de sondering wordt dus ‘minder’ gereduceerd ten opzichte van de situatie waarbij alleen voor het effect van hoogwater zou worden gecorrigeerd. Voor het berekenen van de reductiefactor ten behoeve van het bepalen van het verticaal draagvermogen kan de wortelformule uit par. 4.8.2 van de PPL worden gebruikt. Geadviseerd wordt om geen reductiefactor hoger dan 1,0 toe te passen. |
Buitenwaartse stabiliteit
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Conform de PPL kan voor de controle op buitenwaartse stabiliteit dezelfde faalkanseis worden gebruikt als voor een dijk zonder langsconstructie, zolang de langsconstructie alleen bedoeld is voor verhoging van de binnenwaartse macro-stabiliteit en zolang de langsconstructie ligt tussen de binnenkruin en de binnenteen van de dijk. In het geval van een verankerde wand wordt aanbevolen om tijdens de controle ook na te gaan of de ankerconstructie niet kan beschadigen bij de gevonden maatgevende ligging van het buitenwaartse glijvlak. |
Herverdelen faalkansruimte onverankerde langsconstructies
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
Samenvattend: Het is voor ontwerpen van langsconstructies niet toegestaan om de faalkansverdeling voor GEO en STR anders te kiezen dan 33%. Nadere duiding: Bij het opstellen van de PPL en PPE was het een wens om het ontwerp te versimpelen door o.a. de veelheid aan partiele factoren te reduceren t.o.v. de OSPW en de afleiding minder complex te maken. Deze versimpeling heeft nagenoeg geen impact op het ontwerp. Hierdoor wordt het ontwerp niet nodeloos ingewikkeld en blijft de aanpak uniform. Ook in de Eurocode wordt geen onderscheid gemaakt in de partiele factoren voor verankerde en onverankerde constructies. Daar worden partiele factoren zelfs afgerond op 5 (of bij uitzondering op 2,5) honderdste. Bij waterkeringen rekenen we met schadefactoren die we op 1 honderdste nauwkeurig bepalen. Een 2e argument om nu geen andere faalkansverdeling toe te passen in ontwerpen, is dat er nog onvoldoende onderzoek beschikbaar is, die daadwerkelijke faalkansen van langsconstructies hebben bepaald. Hierdoor is er een kennisleemte op het gebied van de werkelijke faalkansen en invloedsfactoren van langsconstructies in de dijk. In het kader van scherp toetsen en robuust ontwerpen is het echter wel denkbaar, dat voor bestaande langsconstructies onderzocht wordt of een herverdeling van de faalkansruimte een optimalisatie in oordeel oplevert. |
Reductiefactoren maatregelen inbrengbaarheid
Panel | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||
In par. 11.14.3 van de PPL is aangegeven dat er met controlesonderingen geverifieerd moet worden dat de beïnvloeding ten gevolge van maatregelen om de inbrengbaarheid te vergemakkelijken niet groter is dan in het ontwerp verondersteld. Deze verplichting wordt echter niet noodzakelijk geacht als de reductiefactoren uit tabel 11.1 van de PPL worden gehanteerd, aangezien die reductiefactoren als ondergrens kunnen worden gezien. Tevens wordt het verantwoord geacht om hogere reductiefactoren te hanteren, indien dit uit grondonderzoek blijkt. Hierbij moet dit grondonderzoek wel voldoende zijn om onzekerheden omtrent o.a. ruimtelijke variaties in grondgesteldheid en variaties in uitvoeringswijze af te dekken. |
Anchor | ||||
---|---|---|---|---|
|
Divbox |
---|
Kennisleemtes m.b.t. PPL (POVM Publicatie Langsconstructies), hoofsstuk 20 |
Info |
---|
Hierna volgt een ruw overzicht van bekende kennisleemtes, waarvoor in de desbetreffende POVM publicatie nog handvatten ontbreken, waar de gegeven aanwijzingen nog onvoldoende onderbouwd en/of waar de aanwijzingen nog onvoldoende geoptimaliseerd zijn. Indien de opdrachtgever en/of de opdrachtnemer binnen een dijkversterkingsproject met deze kennisleemtes te maken krijgen zullen zij zelf nadere keuzes moeten maken. Een goed vastgelegde en gevalideerde onderbouwing is daarbij vereist, waar mogelijk ondersteund door specifieke kwaliteitscontroles tijdens en na uitvoering. Aan de opdrachtgever wordt aanbevolen om de benodigde onderbouwing en de uit te voeren kwaliteitscontroles te laten opstellen of valideren door deskundige partijen, die daartoe door de opdrachtgever zelf moeten worden aangewezen. Het is dus vooralsnog aan opdrachtnemer en opdrachtgever zelf om hierin keuzes te maken en om deze keuzes voldoende te onderbouwen en te laten controleren. Binnen de kaders van het HWBP, streeft het DIV team intussen na om op dit gebruikersplatform stapsgewijs meer handvatten te gaan bieden voor de kennisleemtes waarover veel vragen worden gesteld. Middelen daarvoor zijn het delen van 'best practices', het opstellen van actuele kennisdocumenten en het uitvoeren van verder onderzoek. Het DIV team moedigt daarom aan om uw eigen onderbouwde 'best practices' waar mogelijk in te brengen, zodat anderen daarop kunnen doorbouwen. Inbrengen kan schriftelijk (div@wsrl.nl) en via de gebruikersbijeenkomsten/K&I-cafés. |
In hoofdstuk 20 van de PPL is het hieronder vrijwel letterlijk geciteerde overzicht opgenomen. Dat overzicht is dus gebaseerd op de inzichten en ervaringen per eind 2019. Op onderwerpen waar inmiddels nieuwe kennisdocumenten beschikbaar zijn vanuit POVM of andere bron, is dat in schuinschrift aangegeven. Zie verder ook de hierna volgende aanvullingen, op basis van de ervaringen vanaf begin 2020.
- Voor toepassing van de PPL op bestaande constructies is nog niet alle benodigde kennis beschikbaar:
- Er ontbreken eenvoudige richtlijnen om te kunnen vaststellen wanneer bestaande constructies in primaire waterkeringen een stabiliteitverhogende functie hebben die noodzakelijk is voor de overeenkomstig de Waterwet vereiste veiligheid. Alleen bij deze noodzakelijkheid is vervolgens een verdere beoordeling volgens de PPL nodig.
- Voor bestaande constructies waarvan een noodzakelijke bijdrage aan de waterkerende functie is vastgesteld, ontbreken in de PPL handvatten voor de gevallen waarin de bestaande constructie op voorhand al niet voldoet aan de eisen die de PPL stelt aan de toe te passen configuratie, bijvoorbeeld de eis voor een doorlopende gording.
- Wanneer een beoordeling van bestaande constructies volgens de PPL niet voldoet aan de eis voor waterveiligheid, ontbreekt nog het benodigde inzicht in mogelijkheden voor opwaardering of (tijdelijke) beheersmaatregelen zoals lifecyclemonitoring, met behoud van de bestaande constructie.
- De PPL geeft nog geen aanwijzingen voor het op waterveiligheid ontwerpen van stabiliteitverhogende grondkerende gewichtsconstructies en van stabiliteitverhogende constructies op paalfunderingen.
- De PPL geeft nog geen aanwijzingen voor het op waterveiligheid ontwerpen van hybride combinaties van twee of meer typen stabiliteitverhogende constructies.
- De in de PPL en PPE beschreven analysemethoden gaan uit van een dwarsdoorsnede die in dijkas-richting niet varieert. Daarmee kan dus niet worden bepaald wat de invloed is van bekende variaties in dijkasrichting op de stabiliteit, vervorming en krachtswerking. Denk daarbij aan de overgang op de gronddijk aan de start en het einde van de langsconstructie, en aan de invloed van op- en afritten. Ook het gevolg van de openingen in discontinue constructies op spanningen in dijkasrichting wordt niet meegenomen. Het rekening houden met deze variaties wordt vooral belangrijk wanneer meer vervorming wordt toegestaan dan volgens de basiseis. De in Bijlage Cvan de PPL gegeven aanwijzingen voor overgangsconstructies zijn dan ook niet meer van toepassing.
- In § 5.8.2 van de PPL wordt aangegeven dat bij discontinue damwanden minimaal twee dubbele profielen moeten worden toegepast, die in de fabriek moeten zijn geponst. Vanwege het effect van de discontinuïteit op de vormvastheid geldt daarbij een reductiefactor op het weerstandsmoment van 0,9. Indien bij drukkend inbrengen echter wordt overwogen om de eis van ponsen vanwege materieelbeperkingen toch te laten vervallen, neemt de vormvastheid verder af, waarbij nog onbekend is welke extra reductie op het weerstandsmoment dan in rekening zou moeten worden gebracht.
- De in PPL en PPE gegeven aanwijzingen voor het schematiseren van een restprofiel na optreden van niet-kritische instabiliteit zijn nog onvoldoende onderbouwd. Bovendien ontbreekt een methodiek om (een bovengrens voor) de kans van optreden van de niet-kritische instabiltieit te bepalen, en om daarmee eventueel ook rekening te houden bij het bepalen van de toelaatbare faalkans na optreden van het restprofiel. Zie ook het op dit onderwerp inmiddels beschikbare kennisdocument: POVM Kennisdocument - Modellering Restprofiel.pdf.
- De PPL adviseert een beperking van het maximaal toelaatbaar overslagdebiet bij schematisering van een restprofiel (§ 4.8.7). In praktijk bestaat er een behoefte om bij het optreden van een restprofiel meer overslagdebiet toe te laten. Welke schematisering en controles dan moeten worden toegepast is echter nog niet onderzocht. Zie ook het op dit onderwerp inmiddels beschikbare kennisdocument: POVM Kennisdocument - Restprofiel bij grote overslag.pdf.
- Voor wat betreft op buiging belaste stalen constructiedelen is het nog niet duidelijk onder welke voorwaarden in de toekomst wellicht toch gebruik mag worden gemaakt van de plastische capaciteit.
- Voor het ontwerpen en uitvoeren van soilmix-blokken ontbreekt nog noodzakelijke kennis over de volgende aspecten.
- Het bepalen van de parameters van het soilmix-materiaal die nodig zijn binnen een eindige-elementenberekening bij toepassing van het Concrete-materiaalmodel in PLAXIS. Bij toepassing van dit constructietype zullen daarom op projectbasis keuzes moeten gemaakt die voldoende conservatief zijn, op basis van materiaalonderzoek en gevoeligheidsanalyses.
- Het is nog onvoldoende duidelijk wat er in werkelijkheid gebeurt als er scheuren in een soilmix-blok ontstaan en hoe dit werkelijke gedrag zich verhoudt tot wat binnen de eindige-elementenberekening wordt voorspeld bij toepassing van het Concrete-materiaalmodel in PLAXIS . Deze vraag wordt extra relevant bij toepassing van verticale kolommen, omdat daarin eerder trek zal ontstaan.
- Er is nog onvoldoende bekend over de invloed van de wachttijd tussen de realisatie van elk van de overlappende kolommen. Het is niet bekend of de kwaliteit van het al gemixte materiaal van overlappende kolommen negatief wordt beïnvloed (scheurvorming) of dat het bestaande materiaal zo hard is, dat dit de vorming bij het mixen van nieuwe kolommen belemmert. In toekomstige ontwerpen dient hier aandacht aan te worden besteed, om tot een realistisch uitvoeringsplan te komen Achteraf moet de kwaliteit van het gehele blok worden aangetoond. Op basis van de ervaringen die hiermee zullen worden opgedaan, kunnen op termijn nadere eisen aan de realisatie van soilmix-kolommen worden opgesteld, en toegevoegd in de PPL.
- Ook ontbreken in deze PPL-versie nog kennis en aanwijzingen voor toepassing van soilmix in de vorm van panelen, eventueel voorzien van wapening (zoals al wel toegepast bij dijkversterking Vijg).
- Met betrekking tot de benodigde controle op de maximaal toelaatbare faalkans ontbreken nog kennis en/of geschikte methoden. Het gaat daarbij om de volgende deelonderwerpen.
- De maximaal toelaabare faalkans op macro-instabiliteit in een doorsnede van een dijk met een stabiliteitverhogende constructie wordt in deze PPL gelijkgesteld aan 1/3 van de waarde die volgens het WBI geldt voor de maximaal toelaabare faalkans op macro-instabiliteit in de doorsnede van een gronddijk. Vanwege ontbrekende kennis wordt daarbij echter geen rekening gehouden met de aannemelijke invloed van de aanwezigheid van een langsconstructie op de lengte-effect-factor.
- De in de PPL aangenomen relatie tussen de partiële schadefactor en de faalkans op doorsnedeniveau is gelijk aan de relatie die binnen het WBI wordt toegepast voor dijken zonder constructies. Deze relatie is echter alleen gekalibreerd op basis van probabilistische glijvlakberekeningen. De toepasbaarheid voor de stabiliteit van dijken met verschillende constructietypen is nog niet onderzocht. Zie daarvoor ook het laatste punt over probabilistische eindige-elementenanalyses van constructief versterkte dijken.
- Ook is nog niet onderzocht in hoeverre de in de PPL voorgeschreven belastingeffect-factoren en materiaalfactoren samen leiden tot een constructief ontwerp dat voldoet aan de faalkans die volgens de Waterwet maximaal toelaatbaar is, en welke optimalisatie daarin misschien nog mogelijk is. In de faalkansverdeling in CUR166 zijn de mechanismen ‘falen ankers constructief’ en ‘falen ankers geotechnisch’ onder dezelfde faaltak gezet (onder ‘steunpunt bezwijkt’). De faalkansverdeling conform deze PPL wijkt daardoor af van de aanpak in CUR166. De eventuele invloed van deze verschillen op de partiële factoren die in CUR166 zijn vermeld, is verder niet onderzocht. Het verdient daarom ook aanbeveling te onderzoeken wat de invloed is van deze afwijkende indeling in de faalkansruimte op de partiële factoren die in CUR166 zijn vermeld en conform deze PPL worden toegepast.
- Naast de faaloorzaken die direct aan macrostabiliteit zijn gerelateerd (geotechnisch, constructief, grond-constructie-interactie) geldt ook voor erosie dat nog niet is onderzocht in hoeverre de in de PPL voorgeschreven belastingeffect-factoren, materiaalfactoren en verdere aanwijzingen in deze PPL, in het geval van erosie leiden tot een faalkans die kleiner is dan maximaal toelaatbaar volgens de Waterwet. Erosie kan onder andere worden ingeleid door (on)toelaatbaar grote vervormingen. Hierbij is de overgangsconstructie een belangrijk aandachtspunt, evenals de eventuele verschilver- vorming die in lengterichting van de langsconstructie kan ontstaan.
- Ten opzichte van de toepassing van partiële factoren leidt toepassing van probabilistische analyses doorgaans tot optimalisatie van beoordeling en ontwerp. Uit eerste exercities (POVM, 2019b) blijkt dat verbetering nodig is van de standaard probabilistische methoden wanneer deze moeten gecombineerd met niet-lineaire eindige-elementenanalyses voor constructief versterkte dijken. Ook ontbreekt nog kennis over de eisen die aan de toepassing van verbeterde methoden moeten worden gesteld.
- Volgens CUR166 moet een aparte toetsing plaatsvinden van de kistdamvulling. Dit aspect is in de huidige PPL-versie buiten beschouwing gebleven.
- Een betrouwbare schuifsterkteschematisering van ondergrond en dijksmateriaal is essentieel voor de mechanische analyse van zowel gronddijken als constructief versterkte dijken. Voor de analyse van constructief versterkte dijken met EEM is bovendien een betrouwbare karakterisering nodig van het vervormingsgedrag en van de vervormingsafhankelijke sterkteontwikkeling. Bovendien is dan ook een betrouwbare karakterisering nodig van het gedrag op de grenslaag tussen grond en constructie.
- Bij toepassing van een restprofiel is het onvoldoende duidelijk welke schuifsterkte moet worden aangenomen in de verstoorde zone. Zie ook het op dit onderwerp inmiddels beschikbare kennisdocument: : POVM Kennisdocument - Modellering Restprofiel.pdf.
- In het POVM-rapport Voorbeeld_Schuifsterkteschematisering worden enkele relevante resterende kennisleemtes gespecificeerd die betrekking hebben op de bepaling van het verloop van de karakteristieke ongedraineerde schuifsterkte uit een verzameling van sonderingen en labproeven. Daaronder ook het karakteriseren van de ongedraineerde sterkte van niet altijd verzadigde grond.
- Het is onduidelijk in hoeverre de theoretische winst in schuifsterkte door veroudering tijdens de levensduur zou mogen worden meegenomen en op welke wijze dat zou moeten gebeuren.
- Met betrekking tot de eindige-elementenanalyse concentreren de kennisleemtes zich verder op een consistente bepaling van karakteristieke waarden van modelparameters voor zowel gedraineerd als ongedraineerd gedrag en op de voorspellende kwaliteit voor zowel kruipvervormingen als voor vervormingen door hoogwaterbelasting.
Divbox | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
Kennisleemtes m.b.t. PPL (POVM Publicatie Langsconstructies), aanvullend
|
Info |
---|
Hierna volgt een ruw overzicht van bekende kennisleemtes, waarvoor in de desbetreffende POVM publicatie nog handvatten ontbreken, waar de gegeven aanwijzingen nog onvoldoende onderbouwd en/of waar de aanwijzingen nog onvoldoende geoptimaliseerd zijn. Indien de opdrachtgever en/of de opdrachtnemer binnen een dijkversterkingsproject met deze kennisleemtes te maken krijgen zullen zij zelf nadere keuzes moeten maken. Een goed vastgelegde en gevalideerde onderbouwing is daarbij vereist, waar mogelijk ondersteund door specifieke kwaliteitscontroles tijdens en na uitvoering. Aan de opdrachtgever wordt aanbevolen om de benodigde onderbouwing en de uit te voeren kwaliteitscontroles te laten opstellen of valideren door deskundige partijen, die daartoe door de opdrachtgever zelf moeten worden aangewezen. Het is dus vooralsnog aan opdrachtnemer en opdrachtgever zelf om hierin keuzes te maken en om deze keuzes voldoende te onderbouwen en te laten controleren. Binnen de kaders van het HWBP, streeft het DIV team intussen na om op dit gebruikersplatform stapsgewijs meer handvatten te gaan bieden voor de kennisleemtes waarover veel vragen worden gesteld. Middelen daarvoor zijn het delen van 'best practices', het opstellen van actuele kennisdocumenten en het uitvoeren van verder onderzoek. Het DIV team moedigt daarom aan om uw eigen onderbouwde 'best practices' waar mogelijk in te brengen, zodat anderen daarop kunnen doorbouwen. Inbrengen kan schriftelijk (div@wsrl.nl) en via de gebruikersbijeenkomsten/K&I-cafés. |
- De extra ankerkracht door zakkende grond, met name de bepaling van de k' in de CUR166 formule en de benodigde validatie aan praktijkmetingen. Hiervoor is inmiddels een kennisdocument beschikbaar (POVM Kennisdocument - Zakkende Grond op Ankers.pdf).
- Het ontwerpen van een kistdam met betrekking tot:
- De interactie tussen de wanden via ankers en tussenliggende grond;
- De modellering van de kistdamvulling en de impact van zettingen daarop;
- De invloed van de initiële spanningstoestand;
- De te beschouwen belastingcombinaties om tot maatgevende krachten te komen;
- De invloed op de geohydrologie;
- De eventuele werking van dicht bij elkaar staande wanden die samen met de tussenliggende grond als samengestelde ligger werken.
- Het ontwerpen van discontinue wanden met een openingsbreedte van meer dan 1 meter
Anchor | ||||
---|---|---|---|---|
|
Divbox |
---|
Achtergronddocumenten |