home

H3270 - Slikkige rivieroevers

Algemeen

Algemene kenmerken

 

Naam soort(en)groep

Slikkige rivieroevers

Regio

Nederland

Watersysteem

Stromende wateren

Natuurparameter

Habitattype

HR nr

H3270

Factsheet opgemaakt door

H. Coops

Habitat beschrijving

Algemeen voorkomen

Het habitattype Slikkige rivieroevers wordt gekenmerkt door pioniervegetaties van het tandzaad-verbond (Associatie van Rode Ganzevoet en Beklierde Duizendknoop 29 Aa3 en de Slijkgroen-associatie 29Aa4). Dit zijn vegetaties van stikstofminnende plantensoorten die op tijdelijk drooggevallen grond kiemen en in korte tijd bloeien en zaadzetten. Ze zijn kenmerkend voor zand- en sliboevers en grindbanken langs de Rijntakken en de Maas. De slikplaten en -oevers in de zoetwater-getijdenzone (Oude Maas, Lek, Haringvliet, Biesbosch) worden ook wel tot het type gerekend (p.m.).
Het habitat komt wijd verspreid voor langs grote rivieren in de laagvlakte en het heuvelland in het gematigde deel van Europa.
Kenmerkende soorten zijn Rode ganzevoet (Chenopodium rubrum), Moeraszuring (Rumex palustris), Goudzuring (Rumex maritimus), Beklierde Duizendknoop (Persicaria lapathifolia), Liggende ganzerik (Potentilla supina), Riviertandzaad (Bidens frondosa), Driedelig tandzaad (Bidens tripartita). Soorten van de slijkgroen-associatie, die op meer slibrijk substraat voorkomt, zijn o.a. Slijkgroen (Limosella aquatica), Klein Vlooienkruid (Pulicaria vulgaris) en Bruin Cypergras (Cyperus fuscus).

Milieuvoorwaarden

Het habitat Slikkige rivieroevers is van nature te vinden op net ontstane, nog spaarzaam begroeide rivieroevers. De oppervlakte die het habitat beslaat is vaak klein en lijnvormig. Door de sterk varierende aanwezigheid van kaal substraat (veel in jaren na grote erosie-events, weinig na een aantal laag-dynamische jaren) kan de zone waarin het habitat voorkomt in sommige jaren grote delen van de rivieroever beslaan en in andere jaren zeer beperkt zijn, terwijl de ontwikkeling van de vegetatie door de variabele zomerwaterstanden sterk kan uiteenlopen. Het habitat en de kenmerkende vegetatietypen kunnen massaal optreden op natte plaatsen waar de uiterwaarden vergraven zijn ten behoeve van riviermaatregelen of natuurontwikkeling.
Het bodemtype kan varieren van uitgesproken zandig tot zeer slibrijk, waarbij verschillende vegetatietypen de overhand hebben. Langs de Grensmaas wordt het habitattype vertegenwoordigd door laaggelegen grindbanken.
Het habitat is optimaal ontwikkeld in de jaren na een het ontstaan van een zand- of slibbank, voordat hogere (helofyten, ruigte of ooibos) vegetatie zich vestigt. In zeer dynamische, zich steeds weer verjongende milieus (lage zandstranden) kan het zich steeds weer opnieuw vestigen maar zal in veel jaren door ongunstige waterstanden weinig ontwikkeling plaatsvinden. Ook direct na natuurontwikkeling ontstaan grote kale oppervlakten die (vaak tijdelijk) geschikt zijn voor de ontwikkeling van dit type. Door begrazing en daarmee gepaard gaande omwoeling van de bodem kan het habitat lokaal voortbestaan.
Voor sommige plantensoorten kan de zaadvoorraad en -aanvoer beperkend zijn voor de kans van voorkomen.

Beheer en ontwikkelingskansen

Aanleg van natuurontwikkelingsgebieden (ontkleiing, vergraving geulen met flauwe oevers)
Begrazing

Dosis-effect relaties


Stroomdiagram



Dosis-effect relaties

Xyline chart for Overstromingsduur showing HGI by overstromingsduur (d/jr)

overstromingsduur (d/jr)

HGI

0

0

100

0.1

200

0.5

250

0.5

300

0

365

0

Overstromingsduur: de associaties van slikkige rivieroevers komen voor in de zones met een hoge inundatiefrequentie. In #1 worden ranges van overstromingsduur van plantengemeenschappen in de uiterwaarden weergegeven. Hiermee wordt het potentiele voorkomen van het vegetatietype aangegeven. Actueel voorkomen en staat van ontwikkeling hangen af van de waterstandscondities in het betreffende jaar.

Xyline chart for Vegetatiebedekking showing HGI by bedekking (%)

bedekking (%)

HGI

0

1

10

0.5

30

0.1

50

0

100

0

Vegetatiebedekking: pionierbegroeiingen verschijnen onder gunstige omstandigheden op onbegroeide grond en kunnen zich niet vestigen in gesloten begroeiing. Als door condities in het verleden op een potentiele groeiplaats reeds vegetatie (bijv. wilgen of riet) gevestigd is, verminderen de mogelijkheden voor vestiging van de slikoever-associaties #2.

Onzekerheid en validatie

(warning) De dosis-effect relaties zijn niet gevalideerd.

Toepassingsgebied

Oevers van de grote rivieren. Nagegaan moet worden of de dosis-effect relaties zonder meer ook toepasbaar zijn voor grindoevers.

Voorbeeld project

Er is geen voorbeeld projekt beschikbaar

Referenties

1 Van de Steeg et al ....
2 Expert Judgement H. Coops