Ecological knowledge base

Snoek - Esox lucius

Algemeen

Algemene kenmerken

 

Naam soort(en)groep

Snoek - Esox lucius

Regio

Nederland, Eurazië, Noord-Amerika

Watersysteem

sloten, plassen, meren, rivieren

Natuurparameter

vissen

HR nr

 

Factsheet opgemaakt door

M.P. Weeber

www.mysites.nl (vishunters)

Habitat beschrijving

Algemeen voorkomen

De snoek komt van nature in alle zoete wateren boven 40 graden noorderbreedte voor. De snoek is een van de meest algemene en wijdverspreide vissoorten van Nederland. Hij komt voor in helder en stilstaand of langzaam stromend water met een structuurrijke onderwater- en oevervegetatie. De vegetatie dient als schuilplaats en foerageergebiedt #2.

Afhankelijk van het voedselaanbod en de watertemperatuur kan de snoek snel groeien #2. In het eerste jaar kunnen al lengtes bereikt worden van 30 cm. De maximale lengte die de snoek kan bereiken is 140 cm #2.

Voedselhabitat en strategie

Bij een lengte kleiner dan 10 cm leeft de snoek voornamelijk van kleine kreeftachtigen en insectenlarven. Bij een lengte groter dan 10 cm begint de jacht op vis en gewervelde dieren, zoals kikkers. Bij het adulte stadium wordt naast kleine en grote vis en amfibieën, zelfs kleine watervogels en ratten gegeten. De snoek is dan ook geen kieskeurige eter; ze eten nagenoeg alles dat in hun betande bek past #2.

Reproductie en migratie

In het voorjaar (maart – april) vindt de paai plaats. De verplaatsing richting de paaiplaatsen begint meestal al vroeg in de lente, direct na het smelten van het ijs. Om bij de paaiplaatsen te komen, kunnen relatief lange afstanden worden afgelegd. Het moment waarop de paai plaatsvindt, wordt beïnvloed door veranderingen in het waterpeil. Voor de paai worden ondiepe, luwe, vegetatierijke wateren opgezocht, voornamelijk oeverzones en ondiepe sloten. Ook overstroomd grasland en poelen worden gebruikt. Vaak vormt één vrouwtje met meerdere mannetjes een groep, waarbij de eieren op diverse geschikte plaatsen worden afgezet #1 #2. De tijd waarop de eieren uitkomen is afhankelijk van de temperatuur #1.

De larven zijn na het uitkomen slechts enkele dagen actief. Hierna klampen zij zich vast aan waterplanten, waarmee ze voorkomen dat ze afzakken naar de zuurstofloze bodem. Na 16 tot 24 dagen begint de dispersie vanaf hun geboorteplaats. Ondanks dat ze weg trekken van hun geboorte grond, blijven ze een voorkeur houden voor ondiepe wateren met beschutting van vegetatie. Vanaf een lengte van 6.5 mm wordt de snoek als juveniel gezien. Na 2 tot 3 levensjaren kunnen de meeste snoeken meedoen aan de voortplanting. Dit wordt voornamelijk door de lengte van de snoek bepaald, bij mannelijke snoeken is dit vanaf een lengte van 34 tot 42 cm en bij vrouwelijke snoeken is dit vanaf een lengte van 40 tot 42 cm #1.

Voedselhabitat en strategie

De snoek is een zichtjager. Hierom is de snoek vooral overdag actief. Vanuit de waterplanten jaagt de snoek op de prooi. Hierbij moet hij het hebben van zijn snelheid (kort) en het verrassingseffect. In een achtervolging houdt de snoek zijn prooi niet bij #1.

Bij een lengte kleiner dan 10 mm leeft de snoek voornamelijk van zooplankton. Bij een lengte groter dan 10 mm begint de jacht op vis, insectenlarven en andere larvale snoeken. Bij een lengte van 10 cm jaagt de snoek op vis en gewervelde dieren, zoals kikkers. Volwassen snoeken eten naast kleine vis, grote vis en amfibieën, zelfs kleine watervogels en ratten. De snoek is opportunist en eet nagenoeg alles dat in zijn bek past, waaronder de eigen soort #1 #2. In de lente en het begin van de zomer consumeert de snoek meer voedsel dan in de andere seizoenen #1.

Milieuvoorwaarden

Voor het uitkomen van de eieren zijn de zuurstofrijkheid van het water, zuurgraad, temperatuur, sedimentatie en weersomstandigheden van belang. In de optimale situatie worden de eieren afgezet op een dichte mat met korte vegetatie, ondiep en beschut tegen de wind, waarbij de omstandigheden circulatie van het water toelaten. Daarnaast mogen de eieren niet droog komen te liggen #1. Het sterk fluctueren van het waterniveau is negatief voor de ontwikkeling van vegetatie #1.

Grote snoeken worden op grotere diepte aangetroffen. Diepte zelf blijkt hierbij niet bepalend te zijn, maar de temperatuur, in het water opgeloste zuurstof, vegetatie en aanwezigheid van voedsel. Een sterke temperatuur stijging kan er voor zorgen dat de bovenlaag van een meer zuurstof arm wordt. De tolerantie van de snoek voor een laag zuurstofgehalte lijkt af te nemen met het toenemen van de lichaamsgrootte #1.

De snoek komt voor in oligotroof, mesotroof en licht eutroof water. Hierbij is er, door het voedselaanbod en de jachtmethode, een voorkeur voor mesotroof water. Zout en brakwater worden gemeden #1.

Dosis-effect relaties

Stroomdiagram

In dit model is het paaigebied en het gebied van voorkomen van de snoek samen genomen.





Dosis-effect relaties

Paaihabitat
Xyline chart for Aandeel paaihabitat showing HGI by aandeel paaihabitat (%)

Aandeel paaihabitat (%)

HGI

0

0

10

0.8

20

0.9

30

1

> 30

1

Referentie: #1
NB. Aandeel paaihabitat = "Aandeel habitat < 1 m diep met vegetatie" / "Aandeel habitat beschikbaar"

Xyline chart for Waterdiepte paaihabitat showing HGI by gem. waterdiepte paaihabitat (cm)

gem. waterdiepte paaihabitat (cm)

HGI

0

0

10

0

30

1

60

1

140

0

200

0

Referentie: #1

Xyline chart for Stroomsnelheid paaihabitat showing HGI by max. stroomsnelheid paaiperiode (cm/s)

max. stroomsnelheid paaiperiode (cm/s)

HGI

0

1

10

0.5

20

0.2

Referentie: #1

Xyline chart for Beschutting in paaihabitat showing HGI by gem. beschutting van waterplanten/objecten in paaiperiode (%)

gem. beschutting van waterplanten/objecten in paaiperiode (%)

HGI

0

0

40

0

60

0.5

80

1

100

1

Referentie: #1

Overig
Xyline chart for Peildaling showing HGI by max. daling waterpeil t.o.v. GLW in paaiperiode (cm)

max. daling waterpeil t.o.v. GLW in paaiperiode (cm)

HGI

0

1

50

0.3

100

0

Referentie: #1

Xyline chart for Aandeel waterplanten/beschutting showing HGI by aandeel waterplanten/beschutting (%)

aandeel waterplanten/beschutting (%)

HGI

0

0

50

1

100

1

Referentie: #1

Xyline chart for Zichtdiepte showing HGI by gem. zichtdiepte in de zomer (cm)

gem. zichtdiepte in de zomer (cm)

HGI

0

0

0.4

0

1

0.7

3

1

4

1

Referentie: #1

Xyline chart for Zuurgraad showing HGI by min. of max. zuurgraad in de zomer (pH)

min. of max. zuurgraad in de zomer (pH)

HGI

0

0

4.5

0

5.5

1

9

1

9.5

0

14

0

Referentie: #1

Xyline chart for Vriesvrije periode showing HGI by benodigde duur van een vriesvrij seizoen (dgn)

benodigde duur van een vriesvrije periode (dgn)

HGI

0

0

50

0

120

1

180

1

220

0

300

0

Referentie: #1

Xyline chart for Temperatuur showing HGI by gem. watertemperatuur in paaiperiode (graden Celius)

gem. watertemperatuur in paaiperiode (graden Celius)

HGI

0

0

4.4

0

7

0.8

9

1

12

1

Referentie: #1

Xyline chart for Aandeel poelen, traag steomend - en stilstaand water (< 5 cm/s) showing HGI by aandeelpoelen, traag stromend - en stilstaand water in de zomer (%)

aandeelpoelen, traag stromend - en stilstaand water (%)

HGI

0

0

100

1

Referentie: #1

XYline chart for Stroomgradient showing HGI by hellingshoek van de stroom (m/km)

hellingshoek van de stroom (m/km)

HGI

0

1

0.75

1

2.5

0.3

5

0.1

Referentie: #1

Onzekerheid en validatie

(warning) Deze dosis-effect relaties zijn niet gevalideerd.

Toepasbaarheid

Deze habitateisen zijn opgesteld voor Noord-Amerika #1.

Voorbeeld project

Er is geen voorbeeldproject beschikbaar.

Referenties

1 Inskip, P.D., 1982. HABITAT SUITABILITY INDEX MODELS: NORTHEN PIKE, Biological services program and Division of ecological services, U.S. Fish and Wildlife Service , juli 1982
2 www.ravon.nl (Snoek) 18 december 2012

  • No labels