Versions Compared

Key

  • This line was added.
  • This line was removed.
  • Formatting was changed.
Wiki Markup
{scrollbar}

h1. Kleine zwaan - _Cygnus columbianus_

h1. Algemeen
{section}{column:width=80%}
|| Algemene kenmerken || ||
| Naam soort(en)groep | Kleine zwaan - _Cygnus columbianus_ |
| Regio | Nederland, Eurazië|
| Watersysteem | meren |
| Natuurparameter | vogels |
| HR nr | A037 |
| Factsheet opgemaakt door | M.P. Weeber |{column}{column:width=20%}
| !Kleine zwaan (www.vogelwachtuden.nl).jpg|thumbnail!  |
| [www.vogelwachtuden.nl] |{column}{section}

h1. Habitat beschrijving


h3. Algemeen voorkomen

De kleine zwaan (Cygnus columbianus) trekt van Rusland en Siberië tot aan West-Europa. In de toendragebieden van Europees-Rusland en Siberië vindt de broed van de  kleine zwaan plaats. Dit gebeurt in natte grasrijke en met veel poelen en meertjes bedekte gebieden [#1]. Door het korte broedseizoen in het noorden zijn de eieren en jongen erg kwetsbaar voor slechte weersomstandigheden. Tijdens de trek pleisteren de Kleine zwanen in meren, plassen en rivieren en soms ook bij (ondiepe) kust wateren. De trek vindt plaats via het Oostzeegebied [#1]. In West-europa overwinteren de vogels. Dit gebeurt voornamelijk in Nedeland, Groot-Brittannie en Ierland. Ook Denemarken, Duitsland, België en Frankrijk worden in de winter door de kleine zwaan bezocht. In zeer koude winters concentreren de dieren zich in Groot-Brittanië en Ierland [#1]. 

Als wintergebied kiest de kleine zwaan voor ondiepe wateroppervlaktes in combinatie met natte of ondiep geïnundeerde graslanden. Bij voorkeur kiest hij voor ondiepe wateren die de overwinteringsknolletjes van schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus) bevatten. Ook andere waterplanten en wortels van oeverplanten zoals biezen worden gegeten. Als deze voedselbronnen niet aanwezig zijn schakelt de kleine zwaan over op wintertarwe, oogstresten van suikerbieten, aardappels en gras van ondergelopen graslanden [#1].

In Nederland zijn de belangrijke concentratie gebieden van de kleine zwaan het IJsselmeergebied, het Deltagebied, Noordwest-Overijssel, Zuid-frieslad, het Lauwersmeergebied, het rivierengebied en Texel [#1]. De Randmeren en het Lauwersmeer worden vooral door de kleine zwaan bevolkt in het begin van de winter als er nog velden met fonteinkruiden aanwezig zijn [#1]. In Nederland overwintert ongeveer 50% van de Noordwest-Europese winterpopulatie. De dichtheid waarin de kleine zwaan kan voorkomen varieert van 75 tot 200 individuen per 100 ha ondiep water begroeid met waterplanten. Het percentage jonge kleine zwanen varieert in Nederland van 12 tot 16 % [#1]. Beschutte wateren hebben de hoogste dichtheid kleine zwanen. 

h3. Voedselhabitat en strategie

De kleine zwaan overwinterd in ons land van oktober tot maart, waarbij verschillende voedselbronnen worden aangesproken. In het algemeen foerageert de kleine zwaan op de bladeren, stengels, wortels en knollen van waterplanten, zoals fonteinkruiden, zannichellia, zeegras, hoornblad en slijkgras [#1]. Ook worden wortels van oeverplanten, zoals biezen en rietgras gegeten [#1]. In Nederland foerageert de kleine zwaan bij voorkeur op overwinteringsknolletjes van de schedefonteinkruid. Dit gebeurt voornamelijk 's nachts, waarbij de zwanen al poottrappelend en snavelwroetend  tot op 1 meter diepte hun voedsel bemachtigen. De dichtheid van de knolletjes is hierbij van invloed op de geschiktheid voor de kleine zwaan [#1]. De voedingswaarde van deze knolletjes is vele malen groter dan gras en dit schijnt effect te hebben op de vruchtbaarheid van het volgende jaar [#1]. Kleine zwanen eten ook geregeld de zaden van allerlei planten, maar ook dierlijk voedsel wordt waarschijnlijk, echter zelden, gegeten [#1].  

h3. Reproductie en migratie

De kleine zwaan broed in de toendragebieden van Europees-Rusland en Siberië [#1]. Hier zijn geen rekenregels over opgenomen. 

h1. Dosis-effect relaties

h4. Stoomdiagram

\\{flowchart}graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = " HGI Voedselaanbod Kleine zwaan | Verstoringsafstand "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "HGI Voedselhabitat Kleine zwaan"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];
{flowchart}
\\

\\{flowchart}graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = " Schedefonteinkruidtubers | Waterdiepte | Peilfluctuatie "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "HGI Voedselaanbod Kleine zwaan"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];
{flowchart}
\\

Onder optimale omstandigheden vindt men 3.3 zwaan per ha ondiep water (Popt). De gemiddelde dichtheid kan hierdoor als volgt worden vastgesteld:

P = Popt * HGI

P = Aantal zwanen (zwanen per Ha)
HGI = HGI voedselaanbod Kleine zwaan 

h4. Dosis-effect relaties

h5. Schedefonteinkruidtubers

Vanwege de verticale groeistrategie van schedefonteinrkuid wordt er uitgegaan van een lineaire verband tussen bedekkingsgraad en bovengrondse biomassa.
De volgende formule is van toepassing op het berekenen van de biomassa aan schedefonteinkruid:

B = 0.95 * C

C = bedekkingsgraad van schedefonteinkruid (%)
B = asvrij drooggewicht bovengrondse biomassa (g AVDG/m2)

Hierbij wordt gehanteerd dat de schedefonteinkruidtubers goed zijn voor 18.5% van de maximale bovengrondse biomassa van de plant, dat er een explotatielimiet wordt bereikt van tubers door de kleine zwaan bij 1.73 g AVDG per m3 en dat een kleine zwaan per dag 270 g AVDG aan tubers nodig heeft. De gemiddelde verblijftijd van een populatie kleine zwanen in een gebied is 120 dagen. 

Hierbij kunnen de volgende formules worden toegepast:

Oogstbaar = "AVDG tubbers" - "AVDG Explotatielimiet tubers"

Aantal zwaandagen =  ( "Oogstbaar" * "Oogstbaar oppervlak" ) / "ADDG Dagelijkse Voedselbehoefte"

Aantal zwanen = "Aantal zwaandagen" / "Verblijftijd"

{section}{column:width=50%}
{chart:type=XYline|title= Tuberbiomassa|xlabel=tuber biomassa (g/m3)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false}
|| tuber biomassa (g/m2) || HSI ||
| 0 | 0 |
| 1.75 | 0 |
| 12.5 | 1 |
| 14 | 1 |
{chart}
Referentie: [#1]
NB. Optimale omstandigheden worden gevonden bij een schedefonteinkruid bedekkingspercentage van 70 %. Dit komt neer op 12.5 g AVDG tubers per m2 [#1]. 

{column}{column:width=50%}
{chart:type=XYline|title= Bovengrondse biomassa schedefonteinrkuid|xlabel=bovengrondse biomassa schedefonteinrkuid (g/m2)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false}
|| bovengrondse biomassa schedefonteinrkuid (g/m2) || HSI ||
| 0 | 0 |
| 9.5| 0 |
| 67.5 | 1 |
| 100 | 1 |
{chart}
Referentie: [#1]
NB. Het gaat hier om de maximale bovengrondse biomassa in de zomermaanden.

 {column}{section}{section}{column:width=50%}
{chart:type=XYline|title=Bedekkingsgraad schedefonteinkruid|xlabel=bedekkingsgraad schedefonteinkruid (%)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false}
|| bedekkingsgraad schedefonteinkruid (%) || HSI ||
| 0 | 0 |
| 10 | 0 |
| 70 | 1 |
| 100| 1 |
{chart}
Referentie: [#1]
NB. Het gaat hier om de bedekkingsgraad in de zomermaanden. 

{column}{column:width=50%}
{section}

h5. Overig

{section}
{chart:type=bar|title=Waterdiepte|xlabel=waterdiepte (m)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false}
|| waterdiepte (m) || HSI ||
| 0 - 0.5 | 1 |
| 0.5 - 1.0 | 0.8 |
| > 1.0 | 0 |
{chart}
Referentie: [#1]
NB. De kleine zwaan foerageert op waterplanten van ondiep water met een maximum van 1 m diepte. Op een waterdiepte van 15 - 50 cm foerageren ze met de trappelmethode. Tot op 1 meter diepte kunnen ze grondelend waterplanten bereiken [#1]. 

{column}{section}

{section}{column:width=50%}{chart:type=bar|title=Peilfluctuatie|xlabel= peilfluctuatie (m)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false}
|| peilfluctuatie (cm) || HSI ||
| 0 - 10 | 1 |
| 10 - 25 | 0.5 |
| > 25 | 0 |
{chart}
Referentie: [#1]
NB. Het gaat hier om de maximale peilschommeling in de wintermaanden (oktober-maart) ten opzichte van het gemiddeld waterpeil in die periode [#1].In meren zijn schommelingen in het waterpeil (verhoging in de wintermaanden) nadelig doordat grote delen van het waterplanten areaal dan niet te bereiken is. Wateren met velden fonteinkruid zijn favoriet [#1].In de uiterwaarden werkt het voordelig doordat een belangrijk deel van het grasland dan onderwater geraakt en hierdoor foerageerbaar is voor de kleine zwaan [#1]. Akkers van fioringgras en knikkende vossestaart zijn de favorieten onder de graslanden van de kleine zwaan [#1]. De graslanden en akkers zijn in het model echter niet meegenomen. 

{column}{column:width=50%}{chart:type=bar|title= Verstoringsafstand|xlabel=verstoringsafstand (m)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false}
|| verstoringsafstand (m)| || HSI ||
| 0 - 200 | 1 |
| 200 - 300 | 0.5 |
| > 300 | 0 |
{chart}
Referentie: [#1]
NB. Het gaat hier om de afstand van de voedselgebieden tot de verstoringsbronnen door recreatie-activiteiten, zowel vanaf de waterkant als boven het water [#1]. Hierbij zijn als verstoring planksurfers aangenomen. In veel van de belangrijkste foerageergebieden wordt deze sport beoefend en door de kleine zwaan als een verstoring ervaren [#1]. Dit dwingt de kleine gans soms tot het foerageren op graslanden en akkers [#1]. 

{column}{section}
 
h1. Onzekerheid en validatie

(!) Deze rekenregels zijn niet gevalideerd.

Deze rekenregels zijn opgesteld aan de hand van een literatuuronderzoek [#1].

h1. Toepassingsgebied

Deze rekenregels zijn opgesteld om het voedselhabitat van de Kleine zwaan te bepalen en zijn van toepassing in de wintermaanden op water- en moerasgebieden, met zoet ( < 1000 mg/L gem. chloridegehalte) stagnant water (< 0.1 m/s gem. stroomsnelheid) [#1]. Het analyseren van het voedselaanbod van drassige graslanden, akkers en brak-en zoutwatergebieden is hiermee niet mogelijk [#1]. 

Over het minimale areaal van water- en moerasgebied om als geschikt voedselhabitat te bieden is zeer weinig  bekend [#1]. Als indicatie verbleven er in Lauwersmeer op een fonteinkruidveld van 4.6 ha meer dan 1500 kleine zwanen. Bij voorkeur wordt het model toegepast op velden groter dan 1 ha [#1]. 


  en uiterwaarden als nesthabitat en wateren als voedselhabitat [#1]. De minimale grote van een moerasgebied en uiterwaarden is daarbij geindiceerd op 50 ha. Het gaat hierbij om ooibossen met tichelgatcomplexen, langs oude strangen, wielen, zandwinplassen en gringaten, langs nevengeulen en op de rivieroever. De minimale grote van het bosgebied is 1 ha. Bij wateren gaat het zowel stagnante als stromende open wateren met een minimaal oppervlak van 15 ha [#1].  

h1. Voorbeeld project

Niet aanwezig

h1. Referenties

1 {anchor:1} Duel, H.,Specken,B., 1995 . Habitatmodel Kleine Zwaan: een model voor het bepalen van de kwaliteit van zoetwatergebieden als voedselgebied voor overwinterende kleine zwanen (Cygnus columbianus). Werk document, TNO-BSA, Delft, oktober 1995
2 {anchor:2} Sierdsema