Versions Compared

Key

  • This line was added.
  • This line was removed.
  • Formatting was changed.
Comment: Migration of unmigrated content due to installation of a new plugin
scrollbar

Oeverzwaluw - Riparia riparia

Algemeen

Section
Column
width80%

Algemene kenmerken

 

Naam

Wiki Markup
{scrollbar} h1. Oeverzwaluw - _Riparia riparia_ h1. Algemeen {section}{column:width=80%} || Algemene kenmerken || || | Naam

soort(en)groep

|

Oeverzwaluw

-

_

Riparia

riparia_ | | Regio | | | Watersysteem | | | Natuurparameter | vogels | | HR nr | | | Factsheet opgemaakt door |

riparia

Regio

Nederland, Eurazië

Watersysteem

rivieren

Natuurparameter

vogels

HR nr

A249

Factsheet opgemaakt door

M.P.

Weeber

|{column}{column:width=20%} | !Oeverzwaluw (

Column
width20%

Image Added

www.zwaluwen.info

).jpg|thumbnail! | | [www.zwaluwen.info] |{column}{section} h1. Habitat beschrijving h3. Algemeen voorkomen De oeverzwaluw is een trekvogel tussen Europa en West-Midden Afrika. In de winter trekt de vogel naar de Sahel en de regenwouden. In de zomer wordt de soort in Nederland in de nabijheid van steile oeverwanden en water aangetroffen, waar hij tevens broed. De oeverzwaluw is een echte koloniebroeder en maakt zijn nest in steile oeverwanden. De aanwezigheid en geschiktheid van deze wanden bepaald de omvang van de broedkolonie [#1]. Het gemiddelde aantal broedparen per kolonie bedraagt in Nederland in rivier- en beekoevers 25 tot 35 broedparen, maar in afgravingen kan dit oplopen tot 250 tot 300 broedparen. De gemiddelde nestdichtheid in een steilwand is 5.5 nesten per m2 [#1]. Het natuurlijke habitat waarin de oeverzwaluw nestelt is zeer dynamisch, namelijk de namelijk de afkalvende oevers van beken, rivieren en meren, maar ook steile oeverwallen, stuifduinen en rivierduinen [#1]. De oevers zijn in de natuurlijke situatie continu aan erosie onderhevig. Dit houdt in dat van jaar tot jaar de omstandigheden waarin de oeverzwaluwen broeden sterk kunnen verschillen, doordat steiloevers op de ene plaats instorten als gevolg van de hydrodynamiek en op andere plaatsen nieuw worden gevormd [#1]. Door deze schommeling moeten de oeverzwaluwen vaak opzoek naar nieuwe locaties om een nest te bouwen. Is een bepaalde broedplaats echter eenmaal ontdenkt en bewoond geweest, dan zal deze elk jaar opnieuw bewoond worden, mits de geschiktheid niet afneemt [#1]. Hebben ze echter een goed nest gevonden dan keert 2/3 van de oudere vogels terug na overwintering [#1]. Hierbij komen de meeste kolonies voor in zandbodems en in mindere mate in kleibodems. Dit waarschijnlijk doordat kleioeverwallen in mindere mate voorkomen [#1]. De eisen die de oeverzwaluw verder aan zijn wand stelt is dat deze minimaal 10 meter breed is en 1.5 meter hoog, zuid- tot west geëxposeerd is, uit de oorspronkelijke bodem voorkomt, loodrecht is (de bovenrand mag overhellen) en onbegroeid is [#1]. De oeverzwaluw graaft 40 tot 150 cm diepe nestgangen in steile aarden of losse stenen wanden. Vooral steilwanden die recent zijn ontstaan hebben de voorkeur [#1]. Als gevolg van egalisatie-werkzaamheden en oevervededigingswerken zijn de natuurlijke broedplaatsen van de oeverzwaluw grotendeels verdwenen of ongeschikt geworden [#1]. Echter zijn er veel artificiële broedplaatsen ontstaan als gevolg van klei- en zandwinning in de uiterwaarden, gronddepots en afgravingen [#1]. h3. Voedselhabitat en strategie De oeverzwaluw is een echte insecteneter. Hij vangt zijn prooi tijdens zijn vlucht. Een kolonie is dan ook bijna altijd gevestigd op locaties met veel open terrein in de omgeving [#1]. De weersgesteldheid en het insectenaanbod bepaalt de inspanning die de oeverzwaluw levert om zijn voedsel te vinden. De voedselgebieden zijn veelal binnen een afstand van 250 meter tot een maximum afstand van 2000 meter te vinden [#1]. In het algemeen wordt er boven water gefoerageerd, maar ook natte graslanden, moerassen en riet kan dienst doen als foerageergebied [#1]. h3. Reproductie en migratie In Nederland worden er in het algemeen 2 legsels per broedseizoen groot gebracht, waarbij het eerste legsel in begin juni wordt gelegd en de tweede in midden juli [#1]. Het eerste legsel bevat doorgaans meer eieren dan het tweede, namelijk 4 tot 5 eieren tegen 3 tot 4 eieren [#1]. Na het leggen is de broedduur van de eieren ongeveer 15 dagen. De jongen vliegen gemiddeld 18 dagen na uitkomen uit [#1]. Na één jaar zijn de vogels al geslachtsrijp. Bij de verstoring van een legsel kan er een vervolglegsel worden gelegd [#1]. In het voorjaar en de nazomer slapen de zwaluwen tijdens de trek in rietmoerassen. Over de grootte van deze moerasgebieden en de mate van rust die de oeverzwaluwen hier nodig hebben is weinig bekend [#1]. h3. Leeftijd en mortaliteit De oeverzwaluwen hebben een broedsucces van 0.5 tot 0.8 vliegvlugge jong per ei, uitgaande van een gemiddelde legselgrootte van 4 tot 6 eieren [#1]. De sterfte cijfers verschillen sterk per land, in Zweden is dit 55 tot 60% in het eerste levensjaar en volwassen-stadium en in Groot-Brittanië is dit 60 tot 80 % in het eerste levensjaar en 70 tot 90% bij volwassen oeverzwaluwen. Een oeverzwaluw kan 9 jaar oud worden, maar de gemiddelde levensverwachting ligt rond de 1.5 tot 2 jaar [#1]. Weersgesteldheid in het voorjaar en de zomer hebben invloed op het broedsucces. Koel en nat weer vermindert dit succes [#1]. De belangrijkste predatoren van de oeverzwaluw zijn de boomvalk (Falco subbuteo), sperwer (Accipiter nisus), torenvalk (Falco tinnuculus) en Vlaamse gaai (Garrulus glandrius) [#1]. Deze vogels jagen allen op oeverzwaluwen tijdens hun vlucht, de uitzondering hierop is de Vlaamse gaai die zich vooral tegoed doet aan de jonge vogels die voor de nestingang zitten [#1]. Er zijn aanwijzingen voor dat ook predatie door de das (Meles Meles) het broedsucces van de oeverzwaluw-kolonie kan beïnvloeden [#1]. h1. Dosis-effect relaties h4. Stoomdiagram \\{flowchart}graph[ rankdir=LR] nodesep=0.5 "node0" [ label = " Oppervlakte steilwanden | Expositie | Aanwezigheid open ruimte | Afstand tot voedselgebieden " shape = "record" ]; "node3" [ label = "HGI Nestplaatskwaliteit Oeverzwaluw" shape = "record" ]; "node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"] [ id = 2 ]; {flowchart} \\ h4. Dosis-effect relaties Zie ook [Algemeen - Vis-etende vogels|Algemeen - Vis-etende vogels] en [Algemeen - Broed en rust habitat (Water)vogels|Algemeen - Broed en rust habitat (Water)vogels] voor algemene rekenregels voor vogels. Door Sierdsema 1995 is ...................Aartsen et al [#2]. {section}{column:width=50%} {chart:type=XYline|title= Oppervlakte steilwand|xlabel=oppervlakte steilwand (m2)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false} || oppervlakte steilwand (m2) || HSI || | 0 | 1 | | 15 | 0 | | 16 | 0.4 | | 20 | 0.8 | | 25 | 1 | | 30 | 1 | {chart} Referentie: [#1] NB. Het oppervlakte komt voort uit de eis dat de wand minimaal 1.5 meter hoog en 10 meter breed moet zijn. Een kolonie van 25 broedparen met een nest dichtheid van 2.5 nest per m2 en hier bij opgeteld de minimaal benodigde 10m2 geeft de optimale situatie weer, namelijk 25m2 aan oppervlak op de steilwand [#1]. Het bodemtype van deze steilwanden maakt waarschijnlijk weinig verschil> De oeverzwaluw nesteld zowel in zand, leem en klei [#1]. {column}{column:width=50%} {chart:type=bar|title=Expositie steilwand|xlabel=expositie steilwand (richting)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false} || expositie steilwand (richting) || HSI || | noord | 1 | | zuid | 0.7 | {chart} Referentie: [#1] NB. Uit onderzoek bleek dat 57% van de zwaluwen kiest voor een noord expositie van de steilwand en 43% voor een zuidexpositie. Dit geldt echter alleen voor kleiige wanden [#1]. Bij zandige steilwanden is er geen verschil aangetroffen [#1]. {column}{section}{section}{column:width=50%} {chart:type=bar|title=Aanwezigheid open ruimte|xlabel=aanwezigheid open ruimte (m)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false} || afstand opgaande begroeiing tot steilwand (m) || HSI || | 0 | 0 | | 100 | 0 | | 250 | 1 | | 500| 1 | | > 10 | 0.2 | {chart} Referentie: [#1] NB. Opgaande begroeiing, bijvoorbeeld bossages, houtwallen, hagen of struwelen, hebben een negatieve invloed op het vestigen van oeverzwaluwen [#1]. Oeverzwaluwen hebben de voorkeur om dicht bij het nest te foerageren, waarbij de voorkeursafstand tot begroeiing op 250 meter afstand ligt en een minimale afstand van 100 meter geldt [#1]. {column}{column:width=50%} {chart:type=XYline|title=Afstand nestplaats tot voedselgebied|xlabel=afstand nestplaats tot voedselgebied (m)|yLabel=HSI |dataDisplay=true|dataOrientation=vertical|legend=false} || afstand nestplaats tot voedselgebied (m) || HSI || | 0 | 1 | | 2000 | 1 | | 6000 | 0 | | 10000| 0 | {chart} Referentie: [#1] NB. De oeverzwaluw heeft de voorkeur om boven voedselrijke wateren en moerassen, die rijk zijn aan insecten, te jagen. Hieronder wordt verstaan rivieren, meren, plassen en moerasgebied. Bijvoorkeur jagen de oeverzwaluwen dicht bij het nest, maar afstanden als 2 km van kolonie tot foerageergebied zijn niet ongewoon. Het maximum ligt op 6 km [#1]. {column}{section} h1. Onzekerheid en validatie (!) Deze rekenregels zijn niet gevalideerd. Deze rekenregels zijn opgesteld aan de hand van een literatuuronderzoek [#1]. h1. Toepassingsgebied Deze rekenregels zijn opgesteld om het nestgebied van de oeverzwaluw te bepalen. Ze zijn van toepassing natuurlijke steilranden op de oevers van kleine en grote rivieren en grote laaglandbeken [#1]. Onder een laaglandbeek wordt verstaan beken of beektrajecten die breden zijn dan 20 meter bij een gemiddelde afvoer [#1]. Ook kunnen steilranden die door menselijke invloed zijn ontstaan, zoals bij afgravingen (kleiputten, zandwinplassen, grindgaten en mergelgroeven) en ophoging (opgespoten zandlichamen bij wegaanleg of andere bouwactiviteiten) worden beoordeeld [#1]. Voor deze steilranden geldt dat ze een min of meer loodrechte wand hebben, de steilwand onbegroeid is en de wand voorkomt uit zandige, lemige of kleiige bodem. De hoogte moet minimaal 1.5 meter bedragen en de lengte minimaal 10 meter [#1]. Nabij gelegen voedselterreinen moeten een minimaal oppervlak hebben van één hectare. Beken moeten minimaal 20 meter breed zijn om als voedselterrein door te gaan [#1]. In het model is de weersgesteldheid en rivierdynamiek niet opgenomen [#1]. Nat en koel weer kan het broedsucces verminderen en zomerhoogwaters kunnen steilrandoevers doen instorten en nestholen onderwater zetten. Echter biedt rivierdynamiek ook weer kansen voor het ontstaan van nieuwe steilranden [#1]. h1. Voorbeeld project Niet aanwezig h1. Referenties 1 {anchor:1} Duel, H.,Specken,B., 1994 . Habitatmodel Oeverzwaluw: een model voor het bepalen van de kwaliteit van oevers van rivieren als broedhabitat voor de oeverzwaluw (Riperia riperia). concept-rapport, INRO-TNO, Afdeling Planning, Delft, januari 1994 2 {anchor:2} Sierdsema

Habitat beschrijving

Algemeen voorkomen

De oeverzwaluw is een trekvogel tussen Europa en West-Midden Afrika. In de winter trekt de vogel naar de Sahel en de regenwouden. In de zomer wordt de soort in Nederland in de nabijheid van steile oeverwanden en water aangetroffen, waar hij broedt. Het natuurlijke habitat waarin de oeverzwaluw nestelt is zeer dynamisch, namelijk de namelijk de afkalvende oevers van beken, rivieren en meren, maar ook steile oeverwallen, stuifduinen en rivierduinen #1. De oevers zijn in de natuurlijke situatie continu aan erosie onderhevig. Dit houdt in dat van jaar tot jaar de omstandigheden waarin de oeverzwaluwen broeden sterk kunnen verschillen, doordat steiloevers op de ene plaats instorten als gevolg van de hydrodynamiek en op andere plaatsen nieuw worden gevormd #1.

Door de schommeling in geschikte broedplaatsen moeten oeverzwaluwen vaak opzoek naar nieuwe locaties om een nest te bouwen. Is een bepaalde broedplaats echter eenmaal ontdekt en bewoond geweest, dan zal deze elk jaar opnieuw bewoond worden, mits de geschiktheid niet afneemt. Hebben ze echter een goed nest gevonden dan keert 2/3 van de oudere vogels terug na overwintering. Hierbij komen de meeste kolonies voor in zandbodems en in mindere mate in kleibodems. Dit waarschijnlijk doordat kleioeverwallen in mindere mate voorkomen #1.

De eisen die de oeverzwaluw aan zijn wand stelt is dat deze minimaal 10 meter breed is en 1.5 meter hoog, zuid- tot west geëxposeerd is, uit de oorspronkelijke bodem voorkomt, loodrecht is (de bovenrand mag overhellen) en onbegroeid is. De oeverzwaluw graaft 40 tot 150 cm diepe nestgangen in steile aarden of losse stenen wanden. Vooral steilwanden die recent zijn ontstaan hebben de voorkeur #1.

De oeverzwaluw is een echte koloniebroeder. De aanwezigheid en geschiktheid van deze wanden bepaald de omvang van de broedkolonie. Het gemiddelde aantal broedparen per kolonie bedraagt in Nederland in rivier- en beekoevers 25 tot 35 broedparen, maar in afgravingen kan dit oplopen tot 250 tot 300 broedparen. De gemiddelde nestdichtheid in een steilwand is 5.5 nesten per m2 #1.

Als gevolg van egalisatie-werkzaamheden en oevervededigingswerken zijn de natuurlijke broedplaatsen van de oeverzwaluw grotendeels verdwenen of ongeschikt geworden. Echter zijn er veel artificiële broedplaatsen ontstaan als gevolg van klei- en zandwinning in de uiterwaarden, gronddepots en afgravingen #1.

Voedselhabitat en strategie

De oeverzwaluw is een echte insecteneter. Hij vangt zijn prooi tijdens zijn vlucht. Een kolonie is dan ook bijna altijd gevestigd op locaties met veel open terrein in de omgeving. De weersgesteldheid en het insectenaanbod bepaalt de inspanning die de oeverzwaluw levert om zijn voedsel te vinden. De voedselgebieden zijn veelal binnen een afstand van 250 meter tot een maximum afstand van 2000 meter te vinden. In het algemeen wordt er boven water gefoerageerd, maar ook natte graslanden, moerassen en riet kan dienst doen als foerageergebied #1.

Reproductie en migratie

In Nederland worden er in het algemeen 2 legsels per broedseizoen groot gebracht, waarbij het eerste legsel in begin juni wordt gelegd en de tweede in midden juli. Het eerste legsel bevat doorgaans meer eieren dan het tweede, namelijk 4 tot 5 eieren tegen 3 tot 4 eieren. Na het leggen is de broedduur van de eieren ongeveer 15 dagen. De jongen vliegen gemiddeld 18 dagen na uitkomen uit. Na één jaar zijn de vogels al geslachtsrijp. Bij de verstoring van een legsel kan er een vervolglegsel worden gelegd #1.

In het voorjaar en de nazomer slapen de zwaluwen tijdens de trek in rietmoerassen. Over de grootte van deze moerasgebieden en de mate van rust die de oeverzwaluwen hier nodig hebben is weinig bekend #1.

Leeftijd en mortaliteit

De oeverzwaluwen hebben een broedsucces van 0.5 tot 0.8 vliegvlugge jong per ei, uitgaande van een gemiddelde legselgrootte van 4 tot 6 eieren. De sterfte cijfers verschillen sterk per land, in Zweden is dit 55 tot 60% in het eerste levensjaar en volwassen-stadium en in Groot-Brittanië is dit 60 tot 80 % in het eerste levensjaar en 70 tot 90% bij volwassen oeverzwaluwen. Een oeverzwaluw kan 9 jaar oud worden, maar de gemiddelde levensverwachting ligt rond de 1.5 tot 2 jaar. Weersgesteldheid in het voorjaar en de zomer hebben invloed op het broedsucces. Koel en nat weer vermindert dit succes doordat zomerhoogwaters de steilwanden kunnen doen instorten en nestholen onderwater zetten. Echter, de rivierdynamiek biedt ook weer kansen voor het ontstaan van nieuwe steilranden #1.

De belangrijkste predatoren van de oeverzwaluw zijn de boomvalk (Falco subbuteo), sperwer (Accipiter nisus), torenvalk (Falco tinnuculus) en Vlaamse gaai (Garrulus glandrius). Deze vogels jagen allen op oeverzwaluwen tijdens hun vlucht, de uitzondering hierop is de Vlaamse gaai die zich vooral tegoed doet aan de jonge vogels die voor de nestingang zitten #1. Er zijn aanwijzingen voor dat ook predatie door de das (Meles Meles) het broedsucces van de oeverzwaluw-kolonie kan beïnvloeden #1.

Nat en koel weer kan het broedsucces verminderen en

Dosis-effect relaties

Stoomdiagram



Dosis-effect relaties

Section
Column
width50%
Chart
dataDisplaytrue
legendfalse
xlabeloppervlakte steilwand (m2)
dataOrientationvertical
titleOppervlakte steilwand
typeXYline
yLabelHSI

oppervlakte steilwand (m2)

HSI

0

0

15

0

16

0.4

20

0.8

25

1

30

1

Referentie: #1

Column
width50%
Chart
dataDisplaytrue
legendfalse
xlabelexpositie steilwand (richting)
dataOrientationvertical
titleExpositie steilwand van *klei*
typebar
yLabelHSI

expositie steilwand (richting)

HSI

noord

1

zuid

0.7

Referentie: #1

Section
Column
width50%
Chart
dataDisplaytrue
legendfalse
xlabelaanwezigheid open ruimte (m)
dataOrientationvertical
titleAanwezigheid open ruimte
typebar
yLabelHSI

afstand opgaande begroeiing tot steilwand (m)

HSI

0

0

100

0

250

1

500

1

> 10

0.2

Referentie: #1

Column
width50%
Chart
dataDisplaytrue
legendfalse
xlabelafstand nestplaats tot voedselgebied (m)
dataOrientationvertical
titleAfstand nestplaats tot voedselgebied
typeXYline
yLabelHSI

afstand nestplaats tot voedselgebied (m)

HSI

0

1

2000

1

6000

0

10000

0

Referentie: #1

Ornithologisch Basisregister #2

ecotoop-gebied

nest

voedsel

open water

++

 

rietvegetaties

 

+

ruigten

 

+

zandige, open ruigten en pioniersvegetaties

 

 

heide stuifzand, veen, open duin

 

 

grasland

 

 

akkers

 

 

struwelen

 

+

bos

 

 

bebouwd gebied

 

 

open gebied

 

 

Het nest wordt gemaakt in holten in de bodem.

Het voedsel wordt gezocht op het wateroppervlak, waterkant en de bodem

De bepalende factor van voorkomen is de aanwezigheid van steile oevers en/of zand depots en water in de nabijheid.

Onzekerheid en validatie

(warning) Deze rekenregels zijn niet gevalideerd.

Deze rekenregels zijn opgesteld aan de hand van een literatuuronderzoek #1.

Toepassingsgebied

Deze rekenregels zijn opgesteld om het nestgebied van de oeverzwaluw te bepalen. Ze zijn van toepassing natuurlijke steilranden op de oevers van kleine en grote rivieren en grote laaglandbeken #1.

Voorbeeld project

Niet aanwezig

Referenties

1

Anchor
1
1
Duel, H.,Specken,B., 1994 . Habitatmodel Oeverzwaluw: een model voor het bepalen van de kwaliteit van oevers van rivieren als broedhabitat voor de oeverzwaluw (Riperia riperia). concept-rapport, INRO-TNO, Afdeling Planning, Delft, januari 1994
2
Anchor
2
2
Sierdsema, H. Broedvogels en beheer. Staatsbosbeheer.SOVON. 1995