Vissen in kanalen en sloten

1. Inleiding

De kennisregels hebben betrekking op de volgende watertypen (codes volgens Van der Molen & Pot (update februari 2007) Referenties en concept-maatlatten voor Meren voor de Kaderrichtlijn Water):

• M1: Gebufferde sloten (overgangssloten, sloten in rivierengebied)
• M6: Grote ondiepe kanalen
• M8: Gebufferde laagveensloten

Het watertype M7 (grote diepe kanalen) is buiten beschouwing gelaten. Voor het watertype M7 wordt geconcludeerd dat de huidige KRW-maatlat niet geschikt is. Voor sloten wordt voorlopig een met de kanalen vergelijkbare systematiek gebruikt.

2. Sturende variabelen

Voor vissen in kanalen en sloten wordt in de KRW-Verkenner een habitatbenadering gehanteerd. Voor deze wateren geldt dat de nutriëntenbelasting, inrichting en beheer bepalend zijn voor de ecologische toestand van het watersysteem en het voorkomen van habitats die voor vissen relevant zijn. Net als voor 'vissen in meren' bestaat de ecologische toestand van kanalen en sloten uit ofwel helder en plantenrijk water, ofwel troebel en algenrijk. De eerste toestand wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een grote variatie aan habitats (waterplanten, oeverplanten, helder open water) en daardoor een gevarieerde vissamenstelling. De tweede toestand wordt gekenmerkt door de dominantie van een beperkt aantal algemene soorten als brasem (troebel open water, verder geen habitats), en een lagere soortenrijkdom.

Het voorkomen van habitats wordt bepaald door de inrichting en vormgeving van de kanalen en sloten, de nutriëntenbelasting en het beheer. Enerzijds gaat het erom dat er voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor water- en oeverplanten zijn, wat vooral bepaald door de diepteverdeling van het waterlichaam. Anderzijds moet de nutriëntenbelasting voldoende laag zijn om daadwerkelijk plantengroei mogelijk te maken. Dit laatste heeft te maken met het ecologische toestand van het water (helder en plantenrijk of troebel en algenrijk), waarbij de andere biologische kwaliteitselementen (fytoplankton, macrofyten en macrofauna) een belangrijke stabiliserende rol spelen. Hierbij kan ondermeer gedacht worden aan de filterwerking van watervlooien en mossels, predatie op watervlooien door planktivore vis en de rol van waterplanten in de nutriëntendynamiek. Voor de ontwikkeling van oeverplanten en verlandingsvegetaties is het peilbeheer van belang.

De sturende variabelen die bepalend zijn voor de ecologische toestand (plantenrijk of algenrijk) zijn ook direct sturende variabelen voor de abundantie van waterplanten en algen. De vissamenstelling weerspiegelt de aanwezigheid van de verschillende habitats en is medebepalend voor de ecologische toestand (wel of geen algendominantie).

Voor vissen in kanalen en sloten zijn de volgende habitats van belang:
(1) open water, troebel, dominantie door algen;
(2) open water, helder, dominantie door submerse vegetatie;
(3) emergente vegetatie die als paai- en winterhabitat dient;
(4) aanwezigheid van productieve, verlandende of moerassige zones.

Bovengenoemde habitats worden ieder gedomineerd door verschillende vissoorten (zie figuur 2.1). De abundantie van de vissoorten wordt ingevuld door vier indicatoren, die elk een deel van de visgemeenschap weerspiegelen (Higler et al., zonder jaartal). Deze abundantie indicatoren zijn gebaseerd op de relatieve biomassa van:

  • brasem. Het aandeel brasem neemt in het algemeen toe met de voedselrijkdom van een water. Een zeer sterke dominantie van brasem is kenmerkend voor voedselrijke, troebele en vegetatie-arme wateren.
  • baars+blankvoorn in % van alle eurytopen: de eurytopen baars en blankvoorn komen relatief meer voor in heldere (vaak diepere) wateren met veel of weinig submerse vegetatie maar met een gering aandeel oeverzone.
  • plantminnende vis: snoek, ruisvoorn, zeelt, kroeskarper, bittervoorn, giebel, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, tiendoornige stekelbaars en vetje komen relatief meer voor in wateren met een groot aandeel submerse- en oevervegetatie en/of overstromingsvlaktes.
  • zuurstoftolerante vis: de zuurstof-, pH- en temperatuurtolerante soorten zeelt, grote modderkruiper en kroeskarper zijn indicatief voor plaatsen met periodiek (zeer) lage zuurstofgehaltes zoals ondiep water in verlandingszones.

Bovenstaande "abundantie-indicatoren" beoordelen ieder de kwaliteit van de betreffende habitats in het watersysteem. Hiernaast is het totale aantal vissoorten indicatief voor de diversiteit van het systeem als geheel. In onderstaande afbeelding is schematisch weergegeven hoe de antropogene invloeden via de stuurvariabelen inwerken op het voorkomen van verschillende habitats en bijbehorende visgemeenschappen.

Figuur 2.1. Voorkomen van habitats en bijbehorende visgemeenschap (zie tekst). Tevens zijn de effecten van antropogene invloeden op de stuurvariabelen weergegeven, zoals deze bij de rekenregels zijn gehanteerd.

3. Rekenregels abiotiek - EKR macrofyten

In de studie Default MEP´s/GEP´s voor sterk veranderde en kunstmatige wateren is onderzoek gedaan naar de relatie tussen systeemkenmerken en KRW-indicatoren in grote ondiepe kanalen. Er is een verband tussen de "kwaliteitsklasse" van een kanaal en de indicator-scores plantminnende vis en zuurstoftolerante vis (Pot, 2005). De kwaliteitsklasse zegt iets over het voorkomen van habitats. De indicator brasem + karper is gerelateerd aan de factor zicht/diepte.

De volgende factoren zijn van invloed op de kwaliteitsklasse van een kanaal (Pot, 2005):

  • mate van beschoeiing:
    score tussen 1 en 5, lineair afhankelijk van % beschoeiing waarbij 1=onbeschoeid en 5 = volledig beschoeid. De tussenliggende klassen worden bepaald door lineaire interpolatie en afronden naar dichtstbij gelegen klasse. Bijv 30% beschoeid is 1 + 30/100*4 = 2,2 = klasse 2.
  • bedekking met emergenten:
    score tussen 1 en 5 waarbij:
    1 = > 20%, 2 = 10-20%, 3 = 5-10%, 4 = 2-5%, 5 = <2%.
  • bedekking met submers:
    score tussen 1 en 5, lineair afhankelijk van % submerse vegetatie waarbij 1=zeer plantenrijk en 5 = volledig kaal. De tussenliggende klassen worden bepaald door lineaire interpolatie en afronden naar dichtstbij gelegen klasse. Bijv 65 % submers is 1 + (100-65)/100*4 = 2,4 = klasse 2.
  • de ratio zicht/waterdiepte:
    deze indicator beoordeeld de helderheid in relatie tot de diepte en laat zien of er voldoende licht op de bodem komt. Waarde indicator; 1 = bodemzicht, 5 = zeer troebel, wordt bepaald door lineaire interpolatie en afronden naar dichtstbij gelegen klasse, Bijvoorbeeld zicht tot op ½ diepte, 1 + (1- 0,5)*4 = 3. De kwaliteitsklasse wordt als volgt bepaald: - gemiddelde en afgeronde score van bovenstaande deelscores.

De totaalscore voor de EKR van de deelmaatlat vis in sloten en kanalen wordt berekend door het gemiddelde van bovenstaande vier variabelen. Deze totaalscore varieert tussen 2 en 5, klasse 1 komt niet voor. Dit is ook niet zo vreemd, om 1 te scoren moet een kanaal (vrijwel) onbeschoeid zijn, meer dan 20% emergente vegetatie hebben, dominant begroeid zijn met submerse vegetatie en bodemzicht hebben. Dergelijke kanalen bestaan wel (bijvoorbeeld in de Weerribben) maar zijn erg zeldzaam. Een dergelijk hoge score is eigenlijk alleen voor kanalen weggelegd zonder belangrijke afvoer- of scheepvaartfunctie zoals kanalen in natuurgebieden.

In figuur 3.1 (zie hieronder) zijn de relaties weergegeven tussen de kwaliteitsklasse op basis van bovenstaande factoren en de indicatoren voor vissen. Tussenliggende waarden worden berekend door lineaire interpolatie op basis van alle waarnemingen.

Figuur 3.1. Relaties tussen kwaliteitsklasse en waarden van de indicatoren voor kanalen (sq_o2_tol = wortelgetransformeerd aandeel zuurstoftolerante vis, sq_plant = wortelgetransformeerd aandeel plantminnende vis, BR_KA = aandeel brasem + karper)

4. Maatregel - effect relaties

In de KRW-verkenner kunnen maatregelen worden geselecteerd waarna een verandering van de ecologische toestand van de verschillende kwaliteitselementen zichtbaar wordt. Hiermee kan bijvoorbeeld worden onderzocht wat het MEP of GEP van een watersysteem is. De meeste maatregelen uit de verkenner hebben effect op een stuurvariabele waarvoor rekenregels worden afgeleid. Deze zijn weer gerelateerd aan habitats en het voorkomen van vis. Dit geldt voor zowel sloten, meren als kanalen. Er kan grofweg onderscheid gemaakt worden in drie wegen:

  • type I: maatregelen gericht op terugdringen van nutriëntenbelasting;
  • type II: maatregelen gericht op verbeteren inrichting (habitats) en robuuster maken van het watersysteem voor het effect van nutriëntenbelasting (inrichten oeverzones, plaatselijke verdieping);
  • type III: maatregelen gericht op geforceerde omslag (vaak eenmalig).

In tabel 4.1. is een indeling van de in de KRW-verkenner onderscheiden maatregelen weergegeven. Hierbij is aangeven binnen welke groep van maatregelen deze vallen. De relaties met maatregelen komen grotendeels overeen met de relaties die gelden voor fytoplankton en macrofyten (met name abundantie). Voor macrofauna zijn naast deze relaties andere specifieke (meer lokale) relaties van belang (bijv. directe relatie met substraat, zuurstof etc.).

Tabel 4.1. Type maatregelen en relaties met ecologisch functioneren vertaald in o.a. maatlat vis

Maatregelen gericht op

 

Mestbeleid

terugdringen nutriëntenbelasting (type I)

Inrichting

robuuster maken watersysteem (type II)

Bronnen

terugdringen nutriëntenbelasting (type I)

Ecologisch beheer

forceren omslag (type III)

Waterbeheer

 

  • doorspoelen

robuuster maken watersysteem (type II)

  • flexibel peilbeheer

robuuster maken watersysteem (type II)

 

terugdringen nutriëntenbelasting (type I)

  • waterstromen scheiden/omleiden

terugdringen nutriëntenbelasting (type I)

5. Onzekerheid en validatie

De kwaliteit van de rekenregels voor vissen in kanalen is tijdens de peer review in maart 2007 als matig beoordeeld. De rekenregels zijn niet gevalideerd.

6. Toepasbaarheid

7. Voorbeeldproject

8. Literatuur

* Aarts, H.P.A. (2000). Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 11, Rijkskanalen. Rapport AS-11 EC-LNV
* Higler, B. (2000). Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 7, Laagveenwateren. Rapport AS-07 EC-LNV
* Jaarsma, N.G. & P.F.M. Verdonschot (2000). Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 8, Wingaten. Rapport AS-08 EC-LNV
* Nijboer, R., N.G. Jaarsma, P.F.M. Verdonschot, D.T. van der Molen, N. Geilen, J. Backx (2000). Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 3, Wateren in het Rivierengebied. Rapport AS-03 EC-LNV
* Portielje, R. (2005). Stuurbaarheid ecologische doelvariabelen KRW-abundantie fytoplankton in meren. RIZA werkdocument 2005.081X
* Portielje, R., Schipper, C. en Schoor, M. (2005). De invloed van hydromorfologische stuurvariabelen op ecologische KRW doelen vis, macrofauna, waterflora en fytoplankton. RIZA werkdocument 2005.098X
* Pot, R. (red.) (2005) Default-MEP/GEP's voor sterk veranderde en kunstmatige wateren; concept versie 8 (30 november 2005).
* Penning, E., Haasnoot, M., Kuijper, M. en Van Buren, R. (2006). Macrofyten in meren: rekenregels voor de KRW. Rapport Q4058.00, WL Delft Hydraulics
* Van den Berg, M.S. (2004). Achtergrondrapportage referentie en maatlatten waterflora. Rapportage van de expertgroepen macrofyten en fytobenthos.
* Van den Berg, M.S. (2006). Derivation of chlorophyll-a Good/Moderate boundaries from its effects on submerged macrophytes. in prep.
* Van den Berg, M.S. (2004). Achtergrondrapportage referentie en maatlatten waterflora. Rapportage van de expertgroepen macrofyten en fytobenthos.
* Van der Molen, D.T. (2000). Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 9, Rijksmeren. Rapport AS-09 EC-LNV
* Van der Molen, D.T. (2004a). Referenties en conceptmaatlatten voor meren voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA rapport nr. 2004-42
* Van der Molen, D.T. (2004b). Referenties en conceptmaatlatten voor rivieren voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA rapport nr. 2004-43
* Van der Molen, D.T. & Pot, R. (dec. 2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke wateren voor de Kaderrichtlijn Water. STOWA rapport nr. 2007-32
* Verdonschot, P.F.M. & S.N. Janssen (2000). Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 12, Zoete duinwateren. Rapport AS-12 EC-LNV
* Witteveen+Bos (2004). Stuurbaarheid ecologische doelvariabelen: vis in meren

  • No labels