Rivierfonteinkruid - Potamogeton nodosus
Algemeen
Habitat beschrijving
Algemeen voorkomen
Rivierfonteinkruid komt voor in kleine en grote rivieren en oude rivierlopen. Rivierfonteinkruid komt in geheel Europa voor met uitzondering van het oordelijk deel van Noorwegen, Zweden, Finland en de oude Sowjet-Unie. Naast Europe wordt riierfonteinkruid ook aangetroofen in Azië, Noord-Afrika en Noord-Amerika. De plant komt ook in de tropische en subtropische gebieden voor 1.
Rivierfonteinkruid is een waterplant met maximaal 1 meter lange, onvertakte stengels die drijvende en ondergedoken bladeren bevatten. De plant zit met de wortels verankerd in het substraat, maar drijft met de bladeren mee met de stroming. Rivierfonteinkruid heeft dan ook een gestroomlijnde vorm. De ondergedoken bladeren zijn doorzichtig , helder groen van kleur en soms rood aangelopen. De ondergedoken bladeren zijn langwerpig van vorm. De drijvende bladeren zijn leerachtig, weinig doorschijnend , groen van kleur en dikwijls roodbruin aangelopen. De drijvende bladeren zijn elliptisch of langwerpig van vorm.
In Europa is het frequent voorkomen van de soort in rivieren niet algemeen. De belangrijkste vindplaatsen in Nederland zijn de benedenstroomse IJssel, in en langs de Maas in Zuid- en Midden-Limburg en in het benedenrivierengebied 1.
Vroeger werdt door soort ook in de Waal aangetroffen, maar hier is verdwenen met waarschijnlijk de verontreiniging van de waterkwaliteit 1. Daarnaast hebben scheespsgolven, de zuigende werking van scheepsschroeven en de verharding van de oevers ook een negatief effect op de soort 1.
In Nederland bloeit rivierfonteinkruid zelden, waardoor vruchtzetting schaars is 1. De bloemen van rivierfonteinkruid zijn tweeslachtig en wanneer ze uitzijn gebloed komt het, zowel in Nederland als in het buitenland, zelden tot een vruchtontwikkeling 1. De plant overwinterd met behulp van winterknoppen die aan korte zijtakken van de wortelstok zitten. Vanuit deze winterknoppen lopen in het voorjaar de spruiten uit. De bloeitijd ligt in begin juli tot eind augustus.
Rivierfonteinkruid kan worden aangetroffen met schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus), gekroesd fonteinkruid (Potamogeton crispus) en aarvederkruid (Myriophyllum spicatum) 1. Wanneer rivierfonteinkruid voorkomt is de vegetatie vaak soortenarm.
Milieurandvoorwaarden
De factoren die invloed uitoevenen op het voorkomen van rivierfonteinkruid zijn stroomsnelheid, waterdiepte, golfwerking, substraat, helderheid en chloridegehalte. Helderheid is opgenomen omdat rivierfonteinkruid niet altijd drijfbladeren ontwikkeld en omdat dit een rol speelt in het vroege voorjaar 1. De soort is erg tolerant voor tijdelijke droogval en volledige onderdompeling. Rivierfonteinkruid is zeer tolerant voor de watertemperatuur in de zomermaanden en binnen Nederland is de watertemperatuur geen beperkende factor in het groeiseizoen 1.
Beheer en ontwikkelingskansen
Geen gegevens.
Dosis-effect relaties
Deze dosis-effect relaties zijn gebaseerd op een literatuurstudie, de lijst met literatuur die hiervoor gebruikt is is te vinden in rapport 1.
Op basis van de SI (standplaatsindex) kunnen wateren als volgt worden geclassificeerd:
SI-waarde |
Kwalificatie |
---|---|
1.0 |
optimaal |
0.7 - 0.9 |
goed |
0.4 - 0.6 |
matig |
0.1 - 0.3 |
slecht |
0.0 |
ongeschikt |
Op basis van de SI kan met de volgende formule het voor de rivierfonteinkruid geschikte oppervlak worden berekend:
SE = SI * A
A = Oppervlakte van het watersysteem (m3)
SE = Geschikt wateroppervlak voor de rivierfonteinkruid (m3)
Op basis van de SE kan met de volgende formule het percentage van het oppervlakte dat de rivierfonteinkruid in het watersysteem beslaat worden berekend, waarbij 0.5 de bedekkingslaag van rivierfonteinkruid is onder optimale omstandigheden:
C = SE * 0.5
C = de totale oppervlakte van het watersysteem bedekt met rivierfonteinkruid (m3)
Op basis van de SE kan het totale bovengrondse biomassa aan watervegetaties met rivierfonteinkruid die tot ontwikkeling kan komen worden bepaald, waarbij 90 de hoeveelheid biomassa is per SE:
B = 90 * SE
B = Bovengrondse biomassa rivierfonteinkruid (g/m2)
Stroomschema
Het standplaatsmodel maakt onderscheid in de watersystemen:
watersysteem |
omschrijving |
onderdelen |
---|---|---|
rivieren |
wateren met permanente waterstroming |
hoofdgeul en eventuele nevengeulen van de rivier |
strangen |
(semi) stagnante wateren die min of meer in open verbinding staan met de rivier |
oude rivierstrangen, zandwinplassen, grindgaten, kleiputten , nevengeulen zonder permanente waterstroming, (semi) stagnante delta-wateren |
graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = " Stroomsnelheid | Waterdiepte | Bodemtype | Doorzicht | Chloridegehalte "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "SI Rivierfonteinkruid (rivieren)"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];
graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = " Stroomsnelheid | Waterdiepte | Rivier-isolatie | Bodemtype | Doorzicht | Chloridegehalte | "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "SI Gele Plomp ((semi)stagnante wateren in de uitwerwaarden)"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];
Dosis-effectdiagrammen
stroming (m/s) |
HGI |
---|---|
0.1 |
0 |
0.3 |
1 |
0.7 |
1 |
1.0 |
0 |
Referentie: 1\
NB. Rivierfonteinkruid is afhankelijk van stroming. In uiterwaarden komt de plant dan ook alleen bij de instroomopening voor waar deze in openverbinding staat met de rivier.
waterdiepte (m) |
SI |
---|---|
0 |
0 |
0.5 |
1 |
1 |
1 |
2 |
0 |
Referentie: 1
NB. Het gaat hier om de waterdiepte bij een gemiddeld laagwaterpeil.
type waterbodem (klassen) |
karakteristiek |
SI |
---|---|---|
zand |
het lutumgehalte (fractie < 2 micrometer) is >25% |
0.5 |
kleibanken |
het leemgehalte (fractie < 50 micrometer) is >50% |
1 |
grindbodems |
de mediaan van de fractie (M50) is 50 - 2000 micrometer) |
1 |
stortsteenoevers |
de mediaan van de fractie (M50 is > 2000 micrometer |
1 |
Referentie: 1
NB. Rivierfonteinkruid komt optimaal voor op stabiel substraat.
Onzekerheid en validatie
Deze dosis-effect relaties zijn niet gevalideerd.
De dosis-effect relaties zijn samengesteld aan de hand van een literatuuronderzoek 1
Toepasbaarheid
Deze dosis-effect relaties zijn toepasbaar op rivieren en daarmee open verbinding staande wateren in de uiterwaard Nederland. In dit model zijn geen golfbewegingen meegenomen naar aanleiding van intensief scheepsverkeer. Scheepsgolven hebben zeer waarschijnlijk een sterk negatief effect op het voorkomen van rivierfonteinkruid. In nevengeulen zal het effect van deze scheepsgolven kleiner zijn. Bij voorkeur wordt het model toegepast bij oevers waar geen intensieve scheepsvaart plaatsvindt. 1.
Voorbeeld project
Er is geen voorbeeld project
Referenties
1 Duel, H., Specken, B. (1994) Standplaatsmodel Gele Plomp: een model voor het analyseren van de standplaatskwaliteit van wateren voor vegetaties met gele plomp (Nuphar lutea). INRO-TNO, Afdeling Planning, Delft. februari 1994