Het watertype 'Getijdenwateren' onderscheidt zoete en (zwak) brakke wateren. De belangrijkste rijkswateren binnen het type zoete getijdenwateren zijn de huidige en voormalige zoetwatergetijdengebieden en rivieren waar een getijverschil van tenminste 30 centimeter aanwezig is. Voorbeelden zijn Biesbosch, Nieuwe Merwede, Amer, Oude Maas, Spui, Dordtsche Kil, Noord, Beneden Merwede en Lek. Tot de (zwak) brakke getijdenwateren worden die rijkswateren gerekend waar de invloed van de zee nog merkbaar is of op relatief korte termijn weer verwacht mag worden, zoals Nieuwe Maas, Hollandsche IJssel, Haringvliet en Hollandsch Diep. Beide type getijdenwateren bestaan uit 8 ecotopen.

Zoete getijdenwateren

Het ecotoop zeer diep getijdenwater bevat geen waterplanten als gevolg van de diepte, de (wisselende) stroomsnelheid en de hoge sedimentlast van het water, waardoor weinig licht tot de bodem kan doordringen. De belangrijkste primaire producent is het fytoplankton. Macrofauna komt voor met weinig soorten en in lage dichtheden. Dit is mede een gevolg van het voortdurend in beweging zijnde zand. In diep getijdenwater vormen zand- en slibbeddingen en hard substraat (glooiingen en bestortingen van onder andere oevers) elk een verschillend biotoop voor macrofauna- en fytoplanktonsoorten. Wanneer de waterkwaliteit goed is, kunnen driehoeksmosselen in hoge dichtheden voorkomen, maar sedimentatie van slib vormt mogelijk een bedreiging voor driehoeksmosselbanken.

Zowel de zeer diepe als diepe wateren van de benedenrivieren zijn een belangrijke schakel tussen zout en zoet voor anadrome trekvissen en enkele katadrome vissoorten. Deze soorten zijn voor het volbrengen van hun levenscyclus gebaat bij vrij afstromende benedenrivieren met geen of geringe barrières. Daarnaast zijn de benedenrivieren leefgebied voor een groot aantal zoetwatervissoorten (standvissen). Voor echte stroomminnende (reofiele) vissoorten is het onduidelijk of de benedenrivieren voor een populatie voldoende geschikt zijn om te kunnen overleven. Vissoorten uit deze groep zoals barbeel, forel en winde worden wel aangetroffen in de benedenrivieren, maar zijn stroomopwaarts meer algemeen. Diverse soorten vissen foerageren op de aanwezige macrofauna. De vissen vormen een belangrijke voedselbron voor een aantal visetende vogelsoorten. In ondiepere delen van diep getijdenwater kunnen duikeenden foerageren op driehoeksmosselen.

De matig diepe en ondiepe getijdenwateren vervullen evenals de (zeer) diepe getijdenwateren een belangrijke rol voor de bodemfauna, vissen en vis- en bodemfauna-etende watervogels. Schelpdierbanken vormen een geschikt habitat voor bloedzuigers en kleine mosselen. Vissen foerageren in ondiepe wateren en gebruiken deze ook als paai- en schuilplaats. Op hun beurt vormen de bodemdieren en vissen in ondiepe wateren een belangrijke voedselbron voor overwinterende en doortrekkende vogels. In de bedding-bodem wortelende waterplanten kunnen zich vestigen in ondiepe, niet druk bevaren kreken en geulen, in kribvakken en vooroeverzones (bijvoorbeeld Riet-associatie Typho-Phragmitetum, Mattenbies-associatie Scirpetum lacustris; Schaminee et al., 1995).

Naast de hoofdwateren zijn eenzijdig aangetakte getijdenkreken onderscheiden. Doordat ze niet tweezijdig open zijn, stromen ze niet mee met het hoofdwater en is de dynamiek geringer. Geïsoleerd liggende begeleidende wateren komen sterk overeen met die onderscheiden bij rivieren en voor de indeling kan daarom worden uitgegaan van de ecotopen beschreven bij de rivierbegeleidende wateren. Deze wateren komen maar zeer sporadisch voor.

In de zoete getijdenwateren zijn voor alle diepten de volgende soorten representatief (deze soorten worden niet apart vermeld in de mondriaanfiguren):

SoortgroepSoorten
ZoogdierenGewone zeehond, tuimelaar, otter, bever
VogelsVisdief, zwarte stern, fuut, aalscholver, stormmeeuw, kokmeeuw, zilvermeeuw, toppereend, kuifeend, tafeleend, brilduiker. dwergstern, grote stern, grote mantelmeeuw
VissenAlver, barbeel, riviergrondel, winde, rivierdonderpad, houting, spiering, zalm, elft, fint, driedoornige stekelbaars, bot, baars, brasem, kolblei. paling, snoekbaars, pos. blankvoom
Amfibieën en reptielenn.v.t.
PlanktonMicrocystis soorten en diverse andere blauwwieren, goudwieren, groenwieren, zweepdieren, trilhaar-dieren en raderdieren

 

Zwak brakke en brakke getijdenwateren

Zwak brakke en brakke getijdenwateren zijn op dezelfde wijze ingedeeld in ecotopen als de zoete getijdenwateren.

Zeer diep en diep, (zwak) brak getijdenwater omvatten de brakke wateren (geulen en diepe kreken) die onder invloed staan van het getij en de rivier en die bij gemiddeld laag water (GLW) dieper zijn dan respectievelijk 10 en 3 meter. Indien de menging groot is en er geen sprake is van een zouttong, worden wateren dieper dan 10 meter aan 'diep water' toegekend. Bij deze klassen horen ook de aan de wateren grenzende harde oevers, kaden, bestortingen, pontons, geconsolideerd veen of klei (hard substraat). De mechanische dynamiek is zeer sterk tot matig. In zeer sterk dynamische geulen kan transport van zand en schelpen optreden, waardoor banken en geulen kunnen ontstaan en weer verdwijnen. Drijvende pontons in het havengebied ondervinden slechts een geringe morfodynamiek. Het zoutgehalte is afhankelijk van de diepte en de locatie in het estuarium. In (zeer) diep water is onvoldoende licht aanwezig voor een hoge dichtheid aan waterplanten.

De ecotoopklassen matig diep en ondiep, (zwak) brak getijdenwater omvatten alle (zwak) brakke (voor)oeverzones van geulen en ondiepe kreken met een diepte minder dan respectievelijk 3 en 1 meter ten opzichte van gemiddeld laagwater (GLW) die (nagenoeg) permanent watervoerend zijn en onder invloed staan van de getijdenwerking en de rivier. Ook hier behoren verharde substraten, zoals harde oevers, kaden etc, tot dit ecotoop. De waterdiepte is het meest onderscheidend ten opzichte van de andere ecotopen. De mechanische dynamiek in de zandige geulen is relatief minder sterk dan in de diepe getijdenwateren. Desondanks vindt er zand- en slibtransport plaats. Ook in de (zwak) brakke getijdenwateren, zijn eenzijdig aangetakte getijdenkreken onderscheiden. Doordat ze niet tweezijdig open zijn, stromen ze niet mee met het hoofdwater en is de dynamiek geringer.

In de (zwak) brakke getijdenwateren zijn voor alle diepten de volgende soorten representatief (deze soorten worden niet apart vermeld in de mondriaanfiguren):

SoortgroepSoorten
ZoogdierenGewone zeehond, tuimelaar, otter, bever
VogelsVisdief, zwarte stern, fuut, aalscholver, stormmeeuw, kokmeeuw, zilvermeeuw, toppereend, kuifeend, tafeleend, brilduiker, dwergstern, grote stern, grote mantelmeeuw
VissenZeeforel, driedoomige stekelbaars, fint, grote marene, rivierprik, spiering, steur, zalm, zeeprik, schar, schol, bot, dunlipharder, diklipharder, puitaal, brakwatergrondel, kleine zeenaald, sprot, haring (juv.), adderzeenaald, elft, paling, houting, slakdolf, dikkopje, kabeljauw, tong, steenbolk, snoekbaars, blankvoorn
Amfibieën en reptielenn.v.t.
PlanktonDiverse goud- en groenwieren

 

 

  • No labels