Baardmannetje - Panurus biarmicus
Algemeen
Algemene kenmerken |
|
---|---|
Naam soort(en)groep |
Baardmannetje - Panurus biarmicus |
Regio |
Nederland, Europa |
Watersysteem |
Beken en meren, moeras, rietland en ruigte |
Natuurparameter |
vogels |
Factsheet opgemaakt door |
M.P. Weeber |
Habitat beschrijving
Algemeen voorkomen (broedgebied)
Het baardmannetje broed in zoetwatergebieden. Sporadisch wordt er ook in licht brakke gebieden gebroed. Voor het baardmannetje zijn voor het broeden in Nederland vooral de Randmeren en moerasgebieden aan de oevers van het IJsselmeer van belang. Plaatselijk wordt er ook gebroed in uiterwaarden. Het baardmannetje broedt bij voorkeur in uitgestrekte rietmoerassen. Hier broeden ze hoofdzakelijk in overjarige rietlanden die van enige omvang zijn. Echter ook kleinere rietlanden kunnen als broedgebied dienst doen. Te sterke verruiging van het riet heeft een nadelig effect op het broedgebied #1.
In het broedseizoen wordt er voornamelijk langs open waterrietland en langs de oevers van gesloten rietland gefoerageerd, maar niet of nauwelijks in gesloten en veelal droge rietlanden. Dit hangt waarschijnlijk samen met het voorkomen van dansmuggen die voornamelijk in Nederland een belangrijke voedselbron vormt voor het baardmannetje. De afstand tussen broedgebied en foerageerplaats is tot 100 meter #1.
Wanneer het nest boven het water wordt gebouwd in riet dat voldoende verruigd is, dan hebben kleine peilfluctuaties weinig effect. Echter, overstromingen in het broedseizoen zijn zeer schadelijk. Voor de nestbouw is pakketachtig dood rietmateriaal vereist #1.
Voedselhabitat en strategie
De baardmannetjes hebben hun dieet aangepast naar het moment, van het eten van insecten in de zomer schakelen ze in de winter over op het eten van (riet)zaden in de winter. De maag wordt hier structureel voor aangepast. Door de overschakeling van type voedsel dient het moerasgebied voldoende groot te zijn om de baardmannetjes in de winter ook van voedsel te kunnen voorzien #1.
Reproductie en migratie
De broedperiode loopt van eind maart tot half september. Over het algemeen worden er 3 legsels gelegd, maar een zeldzame keer 4. Per legsel zijn er 4 tot 8 eieren die na 10 tot 14 dagen broeden uitkomen. Na 12 tot 13 dagen zijn de jongen vliegvlug en na 2 weken zelfstandig. In oktober trekken de vogels weg van het nest. Overwinteren gebeurt binnen Europa en vaak binnen Nederland. Hieraan ligt de gunstigheid van de situatie te grondslag #1.
Leeftijd en mortaliteit
Strenge winters kunnen een sterk negatief effect op de populatie uitoefenen #1.
Dosis-effect relaties
Stroomdiagram
Dosis-effect relaties
areaal moeraslandschap (ha) |
HSI |
---|---|
0 |
0 |
50 |
0.4 |
300 |
1 |
400 |
1 |
Referentie: #1
Ornithologisch Basisregister #2
ecotoop-gebied |
nest |
voedsel |
---|---|---|
open water |
|
|
rietvegetaties |
++ |
++ |
ruigten |
|
|
zandige, open ruigten en pioniersvegetaties |
|
|
heide stuifzand, veen, open duin |
|
|
grasland |
|
|
akkers |
|
|
struwelen |
|
|
bos |
|
|
bebouwd gebied |
|
|
open gebied |
|
|
Het nest wordt met name gemaakt in het riet.
Het voedsel wordt gezocht in het riet, op de bodem, in de kruidlaag, de lage struiklaag en op het wateroppervlak en langs de waterkant.
De bepalende factor van voorkomen is de aanwezigheid van overjarig rietland.
Onzekerheid en validatie
Deze rekenregels zijn niet gevalideerd.
Deze rekenregels zijn opgesteld aan de hand van een literatuuronderzoek #1.
Toepassingsgebied
Nederland
Voorbeeld project
Niet aanwezig
Referenties
1 Van der Winden, J., Dirksen, S., Poot, M.J.M., 1996 . HSI-modellen voor 15 oevergebonden broedvogelsoorten. Ministerie van verkeer en waterstaat, Dienst weg en watebrouwkunde, Bureau Waardenburg, februari 1996
2 Sierdsema, H. Broedvogels en beheer. Staatsbosbeheer.SOVON. 1995