Versions Compared

Key

  • This line was added.
  • This line was removed.
  • Formatting was changed.
Column
width80%100%

 

4.3.1 Zoete getijdenwateren
De belangrijkste rijkswateren binnen het type zoete getijdenwateren zijn de huidige en voormalige zoetwatergetijdengebieden en rivieren waar een getijverschil van tenminste 30 centimeter aanwezig is. Voorbeelden hiervan zijn de Biesbosch, Nieuwe Merwede, Amer, Oude Maas, Spui, Dordtsche Kil, Noord, Beneden Merwede en Lek.

 

De ecotoopklasse zeer diep getijdenwater omvat de diepe geulen en kreken die onder invloed staan van het getij en de rivier en die bij gemiddeld laag water (GLW) dieper zijn dan 10 meter. De mechanische dynamiek is zeer sterk, zodat transport van zand kan optreden. In de ecotoopklasse diep getijdenwater (3 tot 10 meter) speelt dit ook nog, waardoor banken en geulen kunnen ontstaan en weer verdwijnen. In een gedempt getijden-systeem als het Haringvliet is de dynamiek sterk tot matig waardoor zand maar ook slib tot bezinking kunnen komen. De opsplitsing naar bedding-substraat (zand en slib) en harde substraten is ecologisch relevant voor met name de macrofauna. Hard substraat bestaat uit glooiingen en bestortingen van kribben, strekdammen en harde oevers.
De ecotoopklassen matig diep en ondiep getijdenwater omvatten alle (voor)oeverzones van geulen en ondiepe kreken met een diepte minder dan 3, respectievelijk 1 meter ten opzichte van gemiddeld laagwater (GLW) die (nagenoeg) permanent watervoerend zijn en onder invloed staan van de getijdenwerking en de rivier. De waterdiepte is het meest onderscheidend ten opzichte van de andere ecotopen. De mechanische dynamiek in de zandige geulen is relatief minder sterk dan in de diepere getijdenwateren. Desondanks vindt er zand- en slibtransport plaats.

Naast de hoofdwateren zijn eenzijdig aangetakte getijdenkreken onderscheiden. Doordat ze niet tweezijdig open zijn, stromen ze niet mee met het hoofd water en is de dynamiek geringer. Gei'soleerd liggende begeleidende wateren komen sterk overeen met die onderscheiden bij rivieren. Voor de indeling kan daarom worden uitgegaan van de ecotopen beschreven in paragraaf 4.2.2. Omdat deze wateren hier zeer sporadisch voorkomen, zijn ze verder niet uitgewerkt of ecologisch beschreven.
Als eco-elementen zijn onderscheiden: bedekking met driehoeksmosselen, waterplanten en helofyten. In ondiep water worden geen hoge dichtheden aan driehoeksmosselen aangetroffen. In diep water is onvoldoende licht voor een hoge dichtheid aan waterplanten. Op hard substraat in matig diep en ondiep water en in kreken komen vermoedelijk ook eco-elementen met waterplanten en mogelijk ook driehoeksmosselen voor. Omdat hier bij de ecologische beschrijving van hoofdstuk 5 verder geen invulling aan kon worden gegeven, zijn deze hier echter niet onderscheiden. Omdat de soortensamenstelling zeer divers is, is binnen het eco-element waterplanten vooralsnog geen onderverdeling gemaakt naar type waterplanten.

 

5.3.1 Zoete getijdenwateren
Het ecotoop zeer diep getijdenwater bevat geen waterplanten als gevolg van de diepte, de (wisselende) stroomsnelheid en de hoge sedimentlast van het water, waardoor weinig licht tot de bodem kan doordringen. De belangrijkste primaire producent is het fytoplankton. Macrofauna komt voor met weinig soorten en in lage dichtheden. Dit is mede een gevolg van het gegeven dat zand voortdurend in beweging is.
In diep getijdenwater vormen zand- en slibbeddingen en hard substraat (glooiingen en bestortingen van onder andere oevers) elk een verschillend biotoop voor macrofaunasoorten (en fytoplankton). Driehoeksmosselen kunnen in hoge dichtheden worden aangetroffen in zoet water met een goede kwaliteit. Sedimentatie van slib vormt mogelijk een bedreiging voor driehoeksmosselbanken. De (zeer) diepe wateren van de benedenrivieren zijn daarnaast een belangrijke schakel tussen zout en zoet voor anadrome trekvissen en enkele katadrome vissoorten. Deze soorten zijn voor het vol-brengen van hun levenscyclus gebaat bij vrij afstromende benedenrivieren met geen of geringe barrieres. Daarnaast zijn de benedenrivieren leefgebied voor een groot aantal zoetwatervissoorten (standvissen). Voor echte stroomminnende (reofiele) vissoorten is het onduidelijk of de benedenrivieren voor een populatie een geschikt biotoop leveren om te kunnen overleven. Vissoorten uit deze groep zoals barbeel, forel en winde worden wel aangetroffen in de benedenrivieren, maar zijn stroomopwaarts meer algemeen. Diverse soorten vissen foerageren op de aanwezige macrofauna. De vissen vormen een belangrijke voedselbron voor een aantal visetende vogelsoorten. In ondiepere delen van diep getijdenwater kunnen duikeenden foerageren op driehoeksmosselen.
De matig diepe en ondiepe getijdenwateren vervullen evenals de (zeer) diepe getijdenwateren een belangrijke rol voor de bodemfauna, vissen en vis- en bodemfauna-etende watervogels. Schelpdierbanken vormen een geschikt habitat voor bloedzuigers en kleine mosselen. Vissen foerageren in ondiepe wateren en gebruiken deze als paai- en schuilplaats. Op hun beurt vormen de bodemdieren en vissen in ondiepe wateren een belangrijke voedselbron voor overwinterende en doortrekkende vogels. In de bedding-bodem wortelende waterplanten kunnen zich vestigen in ondiepe, niet druk bevaren kreken en geulen, in kribvakken en vooroeverzones (bijvoorbeeld Riet-associatie Typho-Phragmitetum, Mattenbies-associatie Scirpetum lacustris; Schaminee ef al., 1995).
Onderstaande tabellen schetsen een beeld van die soorten die verwacht kunnen worden in de referentiesituatie. Genoemd zijn kenmerkende soorten (vet) en soorten die van belang zijn in verband met hun aandeel in de biomassa en/of in processen. De doel- en AMOEBE-soorten zijn respectievelijk aangegeven met een 'd' en een 'a'. Zoogdieren, vogels, vissen, amfibieen, reptielen en plankton zijn weergegeven op het niveau van ecotopen, macro-fauna en vegetatie op het niveau van eco-elementen. Soorten die zijn genoemd op het niveau van het watersysteem worden geacht representatief te zijn voor alle onderliggende ecotopen en worden daar niet nogmaals vermeld; hierbij is wel onderscheid gemaakt tussen de watersystemen zoet, zwak brak en brak getijdenwater. Vissen zijn steeds op het niveau van het watersysteem weergegeven; door de uitwisseling tussen de deelsystemen werd toedeling aan individuele ecotopen niet zinvol geacht. Informatie met betrekking tot waterplanten is afkomstig van Verhey (1961), Paalvast (1995) en CUR (1999b). Voor macrofauna is gebruik gemaakt van Wolff (1973). Dudok van Heel ef al. (1992b), McLusky ef al. (1993), Klink (1994), Smit (1995), Breukers etal. (1996). Paalvast (1999) en AquaSense (1999). Voor vissen is gebruik gemaakt van Verhey (1961), Wolff (1969), de Groot (1989) en van Beek ef al. (1995) en voor vogels van Wolff (1969) en Lebret (1979). Van Duursma ef al. (1982) is informatie voor verschillende organismen gebruikt.

 

SoortgroepSoorten
ZoogdierenGewone zeehond, tuimelaar, otter, bever
VogelsVisdief, zwarte stern, fuut, aalscholver, stormmeeuw, kokmeeuw, zilvermeeuw, toppereend, kuifeend, tafeleend, brilduiker. dwergstern, grote stern, grote mantelmeeuw
VissenAlver, barbeel, riviergrondel, winde, rivierdonderpad, houting, spiering, zalm, elft, fint, driedoornige stekelbaars, bot, baars, brasem, kolblei. paling, snoekbaars, pos. blankvoom
Amfibieën en reptielenn.v.t.
PlanktonMicrocystis species en diverse andere blauwwieren, goudwieren, groenwieren, zweepdieren, trilhaar-dieren en raderdieren

 

4.3.2 Zwak brakke en brakke getijdenwateren
Zwak brakke en brakke getijdenwateren zijn op dezelfde wijze ingedeeld in ecotopen als de zoete getijdenwateren. Ten aanzien van de eco-elementen en de ecologische beschrijving en de benoeming van de soorten behorend bij een referentietoestand (hoofdstuk 5) zijn er duidelijke verschillen, met name als gevolg van de verschillende zoutranges. Tot de (zwak) brakke getijdenwateren worden die rijkswateren gerekend waar de invloed van de zee nog merkbaar is of op relatief korte termijn weer verwacht mag worden. Voorbeelden binnen de rijkswateren zijn: Nieuwe Maas, Hollandsche IJssel, Haringvliet en Hollandsch Diep. In principe geldt de indeling ook voor de wateren Eems-Dollard, Westerschelde en Nieuwe Waterweg. Er kon echter bij de opzet en uitwerking van de ecotopen slechts in zeer geringe mate gebruik gemaakt worden van kennis afgeleid uit deze watersystemen.

Zeer diep en diep, (zwak) brak getijdenwater omvatten de brakke wateren (geulen en diepe kreken) die onder invloed staan van het getij en de rivier en die bij gemiddeld laag water (GLW) dieper zijn dan respectievelijk 10 en 3 meter. Indien de menging groot is en er geen sprake is van een zouttong, kunnen wateren dieper dan 10 meter toch aan diep water toegekend worden. Bij deze klassen horen ook aan de wateren grenzende harde oevers, kaden, bestortingen en pontons (hard substraat). Verder kan hard substraat bestaan uit geconsolideerd veen of klei. De mechanische dynamiek is zeer sterk tot matig. In zeer sterk dynamische geulen kan transport van zand en schelpen optreden, waardoor banken en geulen kunnen ontstaan en weer verdwijnen. Drijvende pontons in het havengebied ondervinden slechts een geringe morfodynamiek. Het zoutgehalte is afhankelijk van de diepte en de locatie in het estuarium. In diep water is onvoldoende licht aanwezig voor een hoge dichtheid aan waterplanten.
De ecotoopklassen matig diep en ondiep, (zwak) brak getijdenwater
omvatten alle (zwak) brakke (voor)oeverzones van geulen en ondiepe kreken met een diepte minder dan respectievelijk 3 en 1 meter ten opzichte van gemiddeld laagwater (GLW) die (nagenoeg) permanent watervoerend zijn en onder invloed staan van de getijdenwerking en de rivier. Tevens behoren tot dit ecotoop de aan deze wateren grenzende harde oevers, kaden, bestortingen en pontons (hard substraat). Verder kan hard substraat bestaan uit geconsolideerd veen of klei. De waterdiepte is het meest onderscheidend ten opzichte van de andere ecotopen. De mechanische dynamiek in de zandige geulen is relatief minder sterk dan in de diepe getijdenwateren. Desondanks vindt er zand- en slibtransport plaats.
Naast de hoofdwateren zijn ook eenzijdig aangetakte getijdenkreken onderscheiden. Doordat ze niet tweezijdig open zijn, stromen ze niet mee met het hoofdwater en is de dynamiek geringer.
Als eco-elementen zijn onderscheiden: benthos, waterplanten en helofyten. Omdat de samenstelling van de soorten zeer divers is, zijn de eco-elementen benthos en waterplanten vooralsnog niet onderverdeeld naar soort(groep). Op hard substraat in matig diep en ondiep water en in kreken komen vermoedelijk ook eco-elementen met waterplanten en mogelijk ook driehoeksmosselen voor. Omdat hier bij de ecologische beschrijving van hoofdstuk 5 verder geen invulling aan kon worden gegeven, zijn deze hier echter niet onderscheiden. Om dezelfde reden is in hoofdstuk 5 bij de zwak brakke getijdenwateren geen invulling gegeven aan het eco-element benthos bij diep en matig diep, zand/slib en ook niet aan de eco-elementen benthos en waterplanten bij ondiep, zand/slib.

 

SoortgroepSoorten
ZoogdierenGewone zeehond, tuimelaar, otter, bever
VogelsVisdief, zwarte stern, fuut, aalscholver, stormmeeuw, kokmeeuw, zilvermeeuw, toppereend, kuifeend, tafeleend, brilduiker, dwergstern, grote stern, grote mantelmeeuw
VissenZeeforel, driedoomige stekelbaars, fint, grote marene, rivierprik, spiering, steur, zalm, zeeprik, schar, schol, bot, dunlipharder, diklipharder, puitaal, brakwatergrondel, kleine zeenaald, sprot, haring (juv.), adderzeenaald, elft, paling, houting, slakdolf, dikkopje, kabeljauw, tong, steenbolk, snoekbaars, blankvoorn
Amfibieën en reptielenn.v.t.
PlanktonDiverse goud- en groenwieren

 

 Zoet getijdenwater

Zeer diepDiepMatig diepOndiep

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  

 

gggggggggggggggggggg

 

 

Zout getijdenwater

Zeer diepDiepMatig diepOndiep

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  

 

gggggggggggggggggggg

 

...