Column | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3.1 Zoete getijdenwateren
De ecotoopklasse zeer diep getijdenwater omvat de diepe geulen en kreken die onder invloed staan van het getij en de rivier en die bij gemiddeld laag water (GLW) dieper zijn dan 10 meter. De mechanische dynamiek is zeer sterk, zodat transport van zand kan optreden. In de ecotoopklasse diep getijdenwater (3 tot 10 meter) speelt dit ook nog, waardoor banken en geulen kunnen ontstaan en weer verdwijnen. In een gedempt getijden-systeem als het Haringvliet is de dynamiek sterk tot matig waardoor zand maar ook slib tot bezinking kunnen komen. De opsplitsing naar bedding-substraat (zand en slib) en harde substraten is ecologisch relevant voor met name de macrofauna. Hard substraat bestaat uit glooiingen en bestortingen van kribben, strekdammen en harde oevers. Naast de hoofdwateren zijn eenzijdig aangetakte getijdenkreken onderscheiden. Doordat ze niet tweezijdig open zijn, stromen ze niet mee met het hoofd water en is de dynamiek geringer. Gei'soleerd liggende begeleidende wateren komen sterk overeen met die onderscheiden bij rivieren. Voor de indeling kan daarom worden uitgegaan van de ecotopen beschreven in paragraaf 4.2.2. Omdat deze wateren hier zeer sporadisch voorkomen, zijn ze verder niet uitgewerkt of ecologisch beschreven. 5.3.1 Tot de (zwak) brakke getijdenwateren worden die rijkswateren gerekend waar de invloed van de zee nog merkbaar is of op relatief korte termijn weer verwacht mag worden, zoals Nieuwe Maas, Hollandsche IJssel, Haringvliet en Hollandsch Diep. Beide type getijdenwateren bestaan uit 8 ecotopen. Zoete getijdenwaterenHet ecotoop zeer diep getijdenwater bevat geen waterplanten als gevolg van de diepte, de (wisselende) stroomsnelheid en de hoge sedimentlast van het water, waardoor weinig licht tot de bodem kan doordringen. De belangrijkste primaire producent is het fytoplankton. Macrofauna komt voor met weinig soorten en in lage dichtheden. Dit is mede een gevolg van het gegeven dat zand voortdurend in beweging iszijnde zand. Zowel de zeer diepe als diepe wateren van de benedenrivieren zijn daarnaast een belangrijke schakel tussen zout en zoet voor anadrome trekvissen en enkele katadrome vissoorten. Deze soorten zijn voor het vol-brengen volbrengen van hun levenscyclus gebaat bij vrij afstromende benedenrivieren met geen of geringe barrieresbarrières. Daarnaast zijn de benedenrivieren leefgebied voor een groot aantal zoetwatervissoorten (standvissen). Voor echte stroomminnende (reofiele) vissoorten is het onduidelijk of de benedenrivieren voor een populatie een voldoende geschikt biotoop leveren zijn om te kunnen overleven. Vissoorten uit deze groep zoals barbeel, forel en winde worden wel aangetroffen in de benedenrivieren, maar zijn stroomopwaarts meer algemeen. Diverse soorten vissen foerageren op de aanwezige macrofauna. De vissen vormen een belangrijke voedselbron voor een aantal visetende vogelsoorten. In ondiepere delen van diep getijdenwater kunnen duikeenden foerageren op driehoeksmosselen. De matig diepe en ondiepe getijdenwateren vervullen evenals de (zeer) diepe getijdenwateren een belangrijke rol voor de bodemfauna, vissen en vis- en bodemfauna-etende watervogels. Schelpdierbanken vormen een geschikt habitat voor bloedzuigers en kleine mosselen. Vissen foerageren in ondiepe wateren en gebruiken deze ook als paai- en schuilplaats. Op hun beurt vormen de bodemdieren en vissen in ondiepe wateren een belangrijke voedselbron voor overwinterende en doortrekkende vogels. In de bedding-bodem wortelende waterplanten kunnen zich vestigen in ondiepe, niet druk bevaren kreken en geulen, in kribvakken en vooroeverzones (bijvoorbeeld Riet-associatie Typho-Phragmitetum, Mattenbies-associatie Scirpetum lacustris; Schaminee ef et al., 1995). Naast de hoofdwateren zijn eenzijdig aangetakte getijdenkreken onderscheiden. Doordat ze niet tweezijdig open zijn, stromen ze niet mee met het hoofdwater en is de dynamiek geringer. Geïsoleerd liggende begeleidende wateren komen sterk overeen met die onderscheiden bij rivieren en voor de indeling kan daarom worden uitgegaan van de ecotopen beschreven bij de rivierbegeleidende wateren. Deze wateren komen maar zeer sporadisch voor. In de zoete getijdenwateren zijn voor alle diepten de volgende soorten representatief (deze soorten worden niet apart vermeld in de mondriaanfiguren):Onderstaande tabellen schetsen een beeld van die soorten die verwacht kunnen worden in de referentiesituatie. Genoemd zijn kenmerkende soorten (vet) en soorten die van belang zijn in verband met hun aandeel in de biomassa en/of in processen. De doel- en AMOEBE-soorten zijn respectievelijk aangegeven met een 'd' en een 'a'. Zoogdieren, vogels, vissen, amfibieen, reptielen en plankton zijn weergegeven op het niveau van ecotopen, macro-fauna en vegetatie op het niveau van eco-elementen. Soorten die zijn genoemd op het niveau van het watersysteem worden geacht representatief te zijn voor alle onderliggende ecotopen en worden daar niet nogmaals vermeld; hierbij is wel onderscheid gemaakt tussen de watersystemen zoet, zwak brak en brak getijdenwater. Vissen zijn steeds op het niveau van het watersysteem weergegeven; door de uitwisseling tussen de deelsystemen werd toedeling aan individuele ecotopen niet zinvol geacht. Informatie met betrekking tot waterplanten is afkomstig van Verhey (1961), Paalvast (1995) en CUR (1999b). Voor macrofauna is gebruik gemaakt van Wolff (1973). Dudok van Heel ef al. (1992b), McLusky ef al. (1993), Klink (1994), Smit (1995), Breukers etal. (1996). Paalvast (1999) en AquaSense (1999). Voor vissen is gebruik gemaakt van Verhey (1961), Wolff (1969), de Groot (1989) en van Beek ef al. (1995) en voor vogels van Wolff (1969) en Lebret (1979). Van Duursma ef al. (1982) is informatie voor verschillende organismen gebruikt.
4.3.2 Zwak brakke en brakke getijdenwaterenZwak brakke en brakke getijdenwateren zijn op dezelfde wijze ingedeeld in ecotopen als de zoete getijdenwateren. Ten aanzien van de eco-elementen en de ecologische beschrijving en de benoeming van de soorten behorend bij een referentietoestand (hoofdstuk 5) zijn er duidelijke verschillen, met name als gevolg van de verschillende zoutranges. Tot de (zwak) brakke getijdenwateren worden die rijkswateren gerekend waar de invloed van de zee nog merkbaar is of op relatief korte termijn weer verwacht mag worden. Voorbeelden binnen de rijkswateren zijn: Nieuwe Maas, Hollandsche IJssel, Haringvliet en Hollandsch Diep. In principe geldt de indeling ook voor de wateren Eems-Dollard, Westerschelde en Nieuwe Waterweg. Er kon echter bij de opzet en uitwerking van de ecotopen slechts in zeer geringe mate gebruik gemaakt worden van kennis afgeleid uit deze watersystemen. Zeer diep en diep, (zwak) brak getijdenwater omvatten de brakke wateren (geulen en diepe kreken) die onder invloed staan van het getij en de rivier en die bij gemiddeld laag water (GLW) dieper zijn dan respectievelijk 10 en 3 meter. Indien de menging groot is en er geen sprake is van een zouttong, kunnen worden wateren dieper dan 10 meter toch aan 'diep water' toegekend worden. Bij deze klassen horen ook de aan de wateren grenzende harde oevers, kaden, bestortingen en , pontons, geconsolideerd veen of klei (hard substraat). Verder kan hard substraat bestaan uit geconsolideerd veen of klei. De mechanische dynamiek is zeer sterk tot matig. In zeer sterk dynamische geulen kan transport van zand en schelpen optreden, waardoor banken en geulen kunnen ontstaan en weer verdwijnen. Drijvende pontons in het havengebied ondervinden slechts een geringe morfodynamiek. Het zoutgehalte is afhankelijk van de diepte en de locatie in het estuarium. In (zeer) diep water is onvoldoende licht aanwezig voor een hoge dichtheid aan waterplanten. De ecotoopklassen matig diep en ondiep, (zwak) brak getijdenwater ook niet aan de eco-elementen benthos en waterplanten bij ondiep, zand/slib. In de (zwak) brakke getijdenwateren zijn voor alle diepten de volgende soorten representatief (deze soorten worden niet apart vermeld in de mondriaanfiguren):
Zout getijdenwater
|
...