You are viewing an old version of this page. View the current version.

Compare with Current View Page History

« Previous Version 4 Next »

Lepelaar - Platalea leucorodia

Algemeen

Algemene kenmerken

 

Naam soort(en)groep

Lepelaar - Platalea leucorodia

Regio

Nederland, Europa

Watersysteem

Intergetijdenzone, kust, moeras, oevers, rietland en ruigte

Natuurparameter

vogels

HR nr

A034

Factsheet opgemaakt door

M.P. Weeber

[www.freewebs.com] Foto: G. Van der Schaaf

Habitat beschrijving

Algemeen voorkomen

De lepelaar komt naar Nederland om te broeden en is aangetroffen in de Oostvaardersplassen, de Waddeneilanden, het Naardermeer en het Zwanenwater. Ook zijn er kleine kolonies aanwezig in de Nieuwkoopse Plassen en verschillende lokaties in Noord-Holland. De belangrijkste voedselgebieden zijn de Hollandse poldergebieden, de Waddenzee, de Oostvaardersplassen en de oeverzones van het IJssselmeer en de Randmeren. Aan het einde van het broedseizoen wordt er ook gefoerageerd in het het Deltagebied, met name de Biesbosch en het Haringvliet. Naast Nederland broeden de dieren in Europa ook in Zuid-Spanje (Cota Danuna en Huelva) en in Zuidoost-Europa. Minder frequent broedt de lepelaar in Duitsland, Denemarken, Tsjechië en Slowakije 1.

Lepelaars broeden in rietmoerassen en moerasbossen die in de omgeving van getijdewateren, brakwaterlagunes, ondiepe kreken en ondiepe meren gelegen zijn. In Nederland broeden de lepelaars ook in moerasgebieden die nabij polders met ondiepe sloten liggen. Het gaat hierbij vooral om klei- en veenpolders. De lepelaar is een echte koloniebroeder. Binnen een kolonie liggen de nesten veelal op 1 tot 2 meter van elkaar. In Nederland wordt er door de lepelaar vooral gebroed in nat rietland met overjarig riet en incidenteel wordt er genesteld in bomen. Nesten die worden gebouwd in struiken en bomen zijn veelal op 2 tot 5 meter hoogte boven de grond. In rietland wordt voor de nestplaats de meest onbegaanbare plekken in het overjarige waterriet gekozen. Op de Waddeneilanden wordt er ook genesteld op de kwelders. Kleine broedgebieden zijn vermoedelijk alleen geschikt in eilandsituaties, waardoor grote grondpredatoren zoals de vos ontbreken. De locatie van een kolonie wordt mede bepaald door de aanwezigheid van geschikt voedselgebied binnen een straal van 20 tot 30 kilometer. 40 tot 50 paren hebben 100 ha optimaal foerageerhabitat benodigd. In polders is dit op 25 paren en hun jongen 30 tot 40 hectaren 1.

De lepelaar broedt voornamelijk in gebieden met een warm klimaat. Daardoor komt de lepelaar beperkt voor als broedvogel in een gematigde zone zoals Nederland. De gemiddelde temperatuur in juli bedraagt in de broedgebieden 20 tot 25 graden Celsius. In Nederland is deze temperatuur beduidend lager met 15 tot 20 graden Celsius. In de overwinteringsgebieden ligt de gemiddelde januari temperatuur rond de 20 graden Celsius 1.

Voedselhabitat en strategie

Lepelaars foerageren veelal in groepen in ondiep water, vaak in moerasgebieden met open water, poldersloten, en getijdewateren 1. De foerageergebieden van de lepelaar liggen veelal dicht bij de kolonie echter in het algemeen zijn de gebieden binnen een straal van 15 km te vinden, met maximale voedselvluchten van 20 tot 30 kilometer 1. Dit geldt voor Nederland, in het buitenland zijn namelijk voedselvluchten van 30 tot 50 kilometer waargenomen 1. Het voedsel bestaat in Nederland vooral uit stekelbaarsjes, garnalen, steurgarnalen, waterinsecten en andere kleine waterdieren 1. De lepelaar gebruikt de waadtechniek om zijn voedsel te vangen. Hierbij beweegt hij de snavel al lopend krachtig door het water heen en weer 1. In het voorjaar moet vooral beide soorten stekelbaars, de tiendoornige stekelbaars(Pungitus pungitus) en de driedoornige stekelbaars(Gasterosteus aculeatus) het als voedselbron ontgelden. In de tweede helft van mei wordt er overgeschakeld op garnaal en kleine witvisjes, zoals de brakwatersteurgarnaal (Palaemonetes varians), de gewone garnaal (Crangon crangon), blankvoorn (Rutilus rutilus) en rietvoorn (Scardinius erythropthalmus) 1. Deze overschakeling vindt plaats als één van de voedselbronnen sterk afneemt 1. Het dagelijkse voedselbehoefte van de lepelaar is 300 gram natgewicht aan kleine vis of 850 gram natgewicht aan kreeftjes 1. Lepelaars verspreiden zich tijdens het foerageren over het gebied en boren hierbij vaak nieuwe plekken aan. De lepelaar kan alleen daar foerageren waar het voedsel in hoge dichtheden voorkomt 1. Van nature worden deze hoge dichtheden vooral aangetroffen op locaties met grote dynamiek in het waterpeil 1.

Naar voedselzoekende lepelaars zijn zeer gevoelig voor verstoring van de rust 1. Met recreatievaart bleek op een afstand minder dan 750 meter de rust al verstoort te worden 1. Voedselgebieden van de lepelaar worden gekenmerkt door ondiepe water met uiteen lopend zoutgehalte en bodemtype, zoals wadgeulen, poldersloten en ondiepe plassen. Het water dient echter wel dieper dan 10 cm en onbegroeid of weinig begroeid te zijn, omdat dit anders de foerageertechniek van de vogels onmogelijk maakt 1. Getijde zorgt voor gebieden met een lage waterstand en poeltjes met achtergebleven organismen, hier foerageert de lepelaar dan ook graag 1. Veenbodems en waterbodems met een dikke sliblaag worden door de lepelaars gemeden 1. Lepelaars ondervinden een negatief effect van vissen met PCB's, DDE of vergifteging door andere organische stoffen 1.

Reproductie en migratie

In de tweede helft van maart komen de lepelaars in Nederland tot broeden, echter de meeste legsels worden in april en mei geproduceerd 1. Dit kan doorgaan tot begin juli. De late legsels worden vermoeidelijk geproduceerd door jonge volwassen vogels 1. Legsels bestaan gemiddeld uit 3 tot 4 eieren met een maximum van 7. De aanwezigheid en daarmee nabijheid van geschikte voedselgebieden bepaald de grote van de legsels 1. De broedduur is 24 tot 25 dagen na het leggen van het eerste ei. Na 20 dagen verlaten de eerste lepelaars al het nest, maar zij blijven bij de kolonie. Na 45 tot 50 dagen vliegen de jongen daadwerkelijk uit. Op 3 tot 4 jarige leeftijd beginnen de dan volwassen lepelaars met broeden 1.

Na het broedseizoen vindt veelal ongerichte trek plaats over een korte afstanden 1. In augustus en september trekken de lepelaars naar de overwinteringsgebieden in tropisch Afrika. Een enkele lepelaar blijft bij een zachte winter achter. De route van de najaarstrek van de Nederlandse lepelaars volgt de kustlijn van België en Frankrijk, gaat hiervan over het Westelijk deel van het Spaanse binnenland naar de kust van de Golf van Cadiz, waar de lepelaars de Middenlandse zee oversteken om via Marokko bij de Banc d'Arguin en de Senegaldelta te eindigen 1. Hier verblijven de Nederlandse lepelaars, de Spaanse lepelaars, maar ook de Afrikaanse lepelaar (Platalea alba) 1. De Nederlandse lepelaar komt niet in aanraking met de lepelaars die trekken vanuit Zuid-Oost Europa. De voorjaarstrek verloopt oostelijker dan de najaarsroute en vindt plaats langs Marismas in Spanje, dat een belangrijk tussenstation vormt, richting Nederland. De sub-aldulte lepelaars vormen hier echter geen onderdeel van, zij blijven tijdens het broedseizoen achter in Afrika 1. De eerste lepelaars komen in februari al in Nederland aan echter de hoofdmacht arriveert in maart-april 1.

Leeftijd en mortaliteit

Het broedsucces van de lepelaar is 2.75 vliegvlug jong per broedpaar 1. Bij een plotselinge stijging van het waterpeil, gering voedselaanbod en weersomstandigheden kan er massale sterfte onder de nestjongen optreden 1.
Ook predatie door vossen en fretten op de nestjongen heeft een groot effect 1. Tot het derde levensjaar bedraagt de sterfte ongeveer 75 procent. Lepelaars kunnen 28 jaar oud worden 1.

Dosis-effect relaties

Stoomdiagram


Unknown macro: {flowchart}

graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = "HGI Nest Lepelaar |HGI Voedsel Lepelaar "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "HGI Broedhabitat Lepelaar"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];



Unknown macro: {flowchart}

graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = "Moerasareaal | Geschikte moerasvegetatie | Rust "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "HGI Nest Lepelaar"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];



Unknown macro: {flowchart}

graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = " Waterdiepte | Rust "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "HGI Voedsel Aalscholver"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];



Unknown macro: {flowchart}

graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = " Rietland in moeras | Bos in moeras "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "Geschikte moerasvegetatie"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];


Voor het gebruik van het model dient eerst het geschikte nesthabitat bepaald te worden. Hierna dient er binnen een straal van 30 km van het nesthabitat gekeken te worden naar geschikte voedselgebieden.

Om het aantal broedparen te berekenen wordt er uitgegaan van 40 tot 50 broedparen per 100 ha optimaal geschikt moeras en 5 broedparen per 100 ha optimaal geschikt voedselgebied 1.

Dosis-effect relaties

Zie ook Algemeen - Vis-etende vogels en Algemeen - Broed en rust habitat (Water)vogels voor algemene rekenregels voor vogels.

Door Sierdsema 1995 is ...................Aartsen et al 2.

Bar chart for Areaal moeras showing HSI by areaal moeras (ha)

areaal moeras (ha)

HSI

< 10

0

10 - 20

0.2

20 - 50

0.5

50 - 100

0.8

> 100

1

Referentie: 1

XYline chart for Rietland in moeras showing HSI by aandeel rietland in moeras (%)

aandeel rietland in moeras (%)

HSI

0

0

25

0

50

1

100

1

Referentie: 1
NB. Lepelaars hebben een voorkeur voor verruigdrietland. Een optimaal moerasgebied voor de lepelaars bevat 25% rietland, 25% verruigdrietland en 50% moerasbossen. Grotere hoeveelheden moerasbossen zijn zijn nadelig, grotere hoeveelheden rietland voordelig 1.

Bar chart for Bos in moeras showing HSI by aandeel bos in moeras (%)

aandeel bos in moeras (%)

HSI

0

1

50

1

75

0

100

0

Referentie: 1
NB. Lepelaars hebben een voorkeur voor verruigdrietland. Een optimaal moerasgebied voor de lepelaars bevat 25% rietland, 25% verruigdrietland en 50% moerasbossen. Grotere hoeveelheden moerasbossen zijn zijn nadelig, grotere hoeveelheden rietland voordelig 1.

Bar chart for Waterdiepte showing HSI by waterdiepte (cm)

waterdiepte (cm)

HSI

< 10

0

10 - 15

0.5

15 - 20

1

20 - 25

1

25 - 30

0.5

> 30

0

Referentie: 1
NB. In getijdewateren is ondiep water geen beperkende factor. Er dient echter wel geen tot een schaarse bedekking met waterplanten te zijn (< 10 % bedekking) 1.

Bar chart for Rust showing HSI by verstoringsafstand (m)

verstoringsafstand (m)

HSI

0

0

500

0

750

1

1000

1

Referentie: 1
NB.

Ornithologisch Basisregister 2

ecotoop-gebied

nest

voedsel

open water

 

++

rietvegetaties

++

 

ruigten

+

+

zandige, open ruigten en pioniersvegetaties

 

 

heide stuifzand, veen, open duin

+

 

grasland

 

 

akkers

 

 

struwelen

 

 

bos

 

 

bebouwd gebied

 

 

open gebied

 

 

Het nest wordt gemaakt op de bodem.

Het voedsel wordt onder water gezocht.

De bepalende factor van voorkomen is de aanwezigheid van ondiep open water en eilandjes die predator vrij zijn.

Onzekerheid en validatie

Deze rekenregels zijn niet gevalideerd.

Deze rekenregels zijn opgesteld aan de hand van een literatuuronderzoek 1.

Toepassingsgebied

Deze rekenregels zijn opgesteld voor de lepelaar en zijn van toepassing in de zomermaanden op het bepalen van broedgebieden. Het model is echter alleen toepasbaar op rietmoerassen en moerasbossen in zoetwatergebieden en gebieden van licht brak water (chloridegehalte < 1000 mg/L). Kweldergebieden worden door dit model niet als broedhabitat worden geanalyseerd. Duinplassen omgeven met rietmoerassen en wilgenmoerassen kunnen wel door het model worden geanalyseerd. Voor de vestiging van kolonies moeten moerasgebieden minimaal 100 ha groot zijn en bij eilandsituaties minimaal 10 ha. De peilfluctuaties binnen het moerasgebied moeten minder dan 25 cm zijn 1. De voedselgebieden diennen binnen een straal van 30 kilometer van de potentieele broedplaats te worden geanalyseerd. Voedselgebieden worden gekenmerkt door ondiep water (< 30 cm), met geen tot schaarse begroeiing (bedekking < 10%) en een stevige bodem (zand of klei). Voedselgebieden met enige mate van verontreiniging door zware metalen of organische verontreiniging (PCB's, DDE) zijn ongeschikt. Voedselgebieden zijn ondiep open water, oeverzones van meren, plassen en kreken, poelen en geulen in getijdegebied bij laagwater en waterijke poldergebieden. In de poldergebieden worden alleen de poldersloten die breder zijn dan 1 meter meegenomen 1.

water-en moerasgebieden als broedgebied 1. De minimale grote van een broedgebied is daarbij geindiceerd op 1 ha en er is aangenomen dat het broedgebied en foerageergebied elkaar overlappen of op korte afstand liggen. De potentiele broedgebieden voor kolonies zijn ooibossen en rietmoerassen langs rivieren; vloedbossen en rietmoerassen in zoetwatergetijdegebieden en moerasbossen en rietmoerassen langs meren en plassen en in waterrijke moerasgebieden. Het totale zoekgebied wordt geschat op 8000 ha groot (straal van 5 km). Hierbinnen worden oeverzones van meren, plassen, oude strangen, klieputten en nevengeulen; periodieke droogvallende kreken in het zoetwatergetijdegebied; poelen in overstromongsgebieden en open water in moerassen beschouwt als potentieel voedselgebied. De criteria die de kwak aan deze wateren stelt is dat ze zoet tot licht brak zijn (max. chloridegehalte van 1000 mg/L), op de oevers dekking aanwezig is in de vorm van struiken, bomen en/of rietvegetaties (>50% van de oever heeft dekking), er ondiep water aanwezig is (max. 20 cm diep) met geen tot weinig begroeing (<25% bedekt) en de waterbodem van het ondiepe water uit zand- of kleibodems bestaat met geen of een geringe sliblaag (<10% slibgehalte). In het habitat model is doorzicht en eutrofiering niet meegenomen hoewel deze een effect hebben op het jachtsucces en de aanwezigheid van vis. Ook predatie is niet in het model opgenomen 1.

Voorbeeld project

Niet aanwezig

Referenties

1 Duel, H.,Specken,B.,Denneman,W., 1995 . Habitatmodel Lepelaar: een model voor het bepalen van de kwaliteit van water- en moerasgebieden als broed- en foerageergebied voor de lepelaar (Platalea leucorodia). Werkdocument, TNO-BSA, Werkgroep planning, Delft, februari 1995
2 Sierdsema, H. Broedvogels en beheer. Staatsbosbeheer.SOVON. 1995

  • No labels