Bosrietzanger - Acrocephalus palustris
Algemeen
Algemene kenmerken |
|
---|---|
Naam soort(en)groep |
Bosrietzanger - Acrocephalus palustris |
Regio |
Nederland, Centraal Europa |
Watersysteem |
Rietland en ruigte, struweel |
Natuurparameter |
vogels |
Factsheet opgemaakt door |
M.P. Weeber |
Unable to render embedded object: File (Zomertaling (www.natuurfotoalbum.eu).jpg) not found. |
[natuurfotoalbum.eu] |
Habitat beschrijving
Algemeen voorkomen
De bosrietzanger komt voor in zoetwatergebieden en broedt voornamelijk in moerassen, hoofdzakelijk in de de drogere delen 1. Daarnaast komt hij relatief veel voor in droge biotopen buiten de moerassen. Het habitat bestaat uit dichte vochtige ruigte kruiden, veelal met struikopslag. Er wordt bijvoorbeeld gebroed in de verruigde delen van rietmoerassen, spoorbermen, kanaalbermen, wegbermen, dijktaluds, verruigde opspuittereinen, broekbossen, grienden, en open populierenbossen met een dichte ondergroei van kruiden 1. De overkoepelende voorwaarde is dat er resten voorkomen van opgaande, overjarige kruiden. Soms is dit gemengd met riet. Deze zijn 80 tot 180 cm hoog, liggen in een open landschap dat wordt afgewisseld met struiken en bomen. De planten brandnetel, riet (gemend met brandnetel), moerasspirea, koninginnekruid en wilgeroosje hebben de voorkeur. Verschillende structuren met verschillende soorten heeft de voorkeur over een monocultuur met brandnetel. Een te grote dichtheid van de vegetatie heeft een negatieve invloed op de nest mogelijkheid 1.
De kruidenvegetaties worden voornamelijk gebruik als nestplaats 1. Foerageren doet de bosrietzanger in bosjes, bomen en struiken. Rivieroevers met een grote opslag van hoge ruigtekruiden vormen een ideale broedlocatie. De gemiddelde afstand tussen nestlocatie en foerageergebied bedraagt 30 meter 1.
Voedselhabitat en strategie
De bosrietzanger eet uitsluitend kleine evertebraten, zoals insecten, spinnen en slakken. Deze bejaagd hij in hoge kruiden, struiken, bosjes en bomen 1.
Reproductie en migratie
Het broedseizoen loopt van eind mei tot eind augustus. Er wordt één broedsel per jaar gelegd. De eieren worden vanaf eind mei tot ver in juni gelegd. Dit zijn e tot 6 eieren die na 12 tot 14 dagen uitkomen. Hierna zijn de jongen na 9 tot 11 dagen vliegvlug en na 15 tot 19 dagen onafhankelijk 1.
In juli en augustus trekken de bosrietzangers naar Zuidelijk Afrika. De jongen vertrekken allen in augustus. In het voorjaar rond eind april komt de hoofdmoot weer in de broedgebieden aan 1.
Leeftijd en mortaliteit
Predatie heeft, door de locatie keuze van de bosrietzanger, weinig invloed op het nestsucces 1. Een groter effect heeft echter de koekoek, die zijn eieren in de nesten van de bosrietzanger legt en het opkomen van de jongen van de bosrietzanger verkleint. Nesten van de bosrietzanger in open vegetaties lopen een minder groot risico op koekoekseieren 1.
Dosis-effect relaties
Stoomdiagram
graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = "HGI Nesthabitat Bosrietzanger | HGI Broedgebied algemeen Bosrietzanger"
shape = "record"
];
"node3" [
label = "HGI Broedgebied Bosrietzanger"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];
graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = "Taludvorm | Grondwaterstanden | Vegetatie "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "HGI Nesthabitat Bosrietzanger"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="minimum"]
[
id = 2
];
graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = " Oevervegetatie | Successiestadia "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "HGI Broedgebied algemeen Bosrietzanger"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="gemiddelde"]
[
id = 2
];
graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = "Hoogte kruidenvegetaties | Stengeldichtheid ruigtekruiden "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "Vegetatie"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="gemiddelde"]
[
id = 2
];
graph[
rankdir=LR]
nodesep=0.5
"node0" [
label = " Breedte oevervegetatie | Areaal oevervegetatie | Aantal struiken per 100 m oever "
shape = "record"
];
"node3" [
label = "Oevervegetatie"
shape = "record"
];
"node0":f1-> "node3" [style=italic,label="gemiddelde"]
[
id = 2
];
Dosis-effect relaties
successiestadia (klassen) |
HSI |
---|---|
waterriet |
0 |
waterriet met droge plekken |
0 |
vochtig open rietland |
0.2 |
riet met verspreide boom/struik opslag |
0.8 |
rietruigte |
1 |
ruigtekruiden droog/vochtig |
1 |
rietruigte met bosopslag |
1 |
moerasbos met open plekken |
0.7 |
moerasbos vrijwel gesloten |
0 |
Referentie: 1
Ornithologisch Basisregister 2
ecotoop-gebied |
nest |
voedsel |
---|---|---|
open water |
|
|
rietvegetaties |
+ |
+ |
ruigten |
+ |
+ |
zandige, open ruigten en pioniersvegetaties |
|
|
heide stuifzand, veen, open duin |
|
|
grasland |
|
|
akkers |
|
|
struwelen |
++ |
++ |
bos |
|
|
bebouwd gebied |
|
|
open gebied |
|
|
Het nest wordt gemaakt op de kruilaag of de lage struiklaag.
Het voedsel wordt gezocht op de kruilaag of de lage struiklaag.
De bepalende factor van voorkomen is de aanwezigheid van vochtige open struwelen.
Onzekerheid en validatie
Deze rekenregels zijn niet gevalideerd.
Deze rekenregels zijn opgesteld aan de hand van een literatuuronderzoek 1.
Toepassingsgebied
Deze rekenregels zijn opgesteld voor de bosrietzanger en zijn van toepassing op het bepalen van het potentieel broedgebied van deze soort1.
Voorbeeld project
Niet aanwezig
Referenties
1 Van der Winden, J., Dirksen, S., Poot, M.J.M., 1996 . HSI-modellen voor 15 oevergebonden broedvogelsoorten. Ministerie van verkeer en waterstaat, Dienst weg en watebrouwkunde, Bureau Waardenburg, februari 1996
2 Sierdsema, H. Broedvogels en beheer. Staatsbosbeheer.SOVON. 1995